Mijn eerste kapper was mijn moeder. Ze knipte mijn haar kort en praktisch, maar toen ik een jaar of acht was had ik een lengte bereikt die je kon vlechten. De twee vlechtjes waren volgens haar alleen zo ‘pierig’ dat ze ze over mijn hoofd vouwde en met een speldje vastzette. In combinatie met de oude, rood-groengeblokte jurken die ik van een ver nichtje kreeg leek ik net een Oostenrijkse kerstdecoratie.
Toen ik vijftien was knipte de kapster uit het naburige dorp mijn lange haar in één keer af. Zelfbewust liep ik de volgende dag rond op school. Nog nooit had ik me zo getransformeerd gevoeld, zo nieuw en mezelf. Alsof ik door een grote hand uit de plastic verpakking was gehaald.
Op twee vriendinnen en de geschiedenisleraar na zei niemand er iets over.
Later die week zat ik achter een klasgenoot wier dunne, steile haar een bijna onzichtbaar reepje korter was geworden.
‘Wow, Marieke, staat je goed!’ zeiden alle jongens.
In mijn studentenjaren knipte ik mijn haar zelf.
‘Vind je dat niet moeilijk?’ vroegen tantes op verjaardagen.
‘Nee,’ zei ik, ‘alleen de achterkant is een beetje gokken.’
Als ik nu foto’s uit die tijd zie, doet mijn pony me denken aan de trapgevels van Amsterdamse grachtenpanden.
Wilde ik mezelf in die jaren toch een keer verwennen, dan ging ik naar de BrainWash in de Molenpoortpassage. Je kon er niet reserveren en het was er altijd druk, dus nam ik een boek mee. Simone de Beauvoir zal voorgoed de geur van goedkope haarlak bij me oproepen.
Een keer was ik een kwartier voor sluitingstijd pas aan de beurt.
‘Je bent mijn laatste klant’, zei het meisje dat me ging knippen. Ze kamde met aarzelende bewegingen mijn haar. ‘Dit is mijn laatste dag.’
‘Heb je hier lang gewerkt?’ vroeg ik vriendelijk.
‘Een maand’, zei het meisje.
‘Is het niet goed bevallen?’
‘Mij op zich wel,’ zei het meisje, ‘maar…’ Ze maakte haar zin niet af en bloosde.
Ik besefte dat die maand haar proeftijd moest zijn geweest en kreeg het verschrikkelijk warm onder het synthetische manteltje. Ze deed lang over het kiezen van een schaar en knipte met kleine, aggressieve knipjes. Toen ze mijn haar in model bracht gebruikte ze vier verschillende producten. Mijn weerspiegeling was troebel in de haarlakwolk. Toen ik dacht dat ze klaar was, greep ze plotseling nog een kappersmes waarmee ze over mijn nek schraapte. Zonder iets te zeggen liep ze weg en kwam terug met tissues die ze tegen mijn nek drukte.
‘Gaat het goed?’ vroeg ik.
‘Het bloedt een beetje’, zei ze.
Er is dat gekke bultje bij mijn kruin waar – ondanks mijn waarschuwing vooraf – elke kapper met zijn kam achter blijft haken.
Bijna al mijn vrienden bleken zich te laten knippen in een ooit gekraakt fabriekspandje, door kapper J., een getatoeëerde punker die zijn scharen hanteerde als een cowboy zijn pistolen. Ik hoorde van de vrienden dat je als klant in een van twee categorieën zou vallen: de categorie die alles over J.’s seksleven te weten kwam en de categorie met wie hij maatschappelijk-filosofische discussies voerde. Vurig hopend dat ik niet in die eerste categorie zou vallen maakte ik samen met mijn liefje een afspraak.
Toen zij klaar was, nam ik plaats op de grote leren stoel. Ik zei dat mijn haar kort mocht blijven, maar dat ik geen pottenkapsel wilde.
‘Dat zeg je niet’, zei J. scherp.
‘Oh’, zei ik bedremmeld.
‘Je kan je haar gewoon kort dragen. Vrouwen zeggen dit er altijd bij. Het is stereotyperend.’
Ik slikte. ‘Je weet dat dat mijn vriendin is, toch?’ zei ik zacht en knikte naar de glazen buitendeur waarachter ze een sigaret stond te roken.
‘Nou en’, zei hij. Terwijl hij me naar de spiegel draaide vervolgde hij gnuivend: ‘Geen pottenkapsel… En dat komt hier binnen met een bandplooibroek.’
In de hippe conceptstore was een fijne kapster die droomde van een carrière in de mode en vertrok naar een kledinggroothandel in Brabant.
Daarna vertrokken we zelf, naar Antwerpen. Een kapper aan de Italiëlei knipte mijn haar korter dan het ooit geweest was, maar liet mijn pony uitlopen in een lange punt die ik geschrokken achter mijn oor vouwde en alleen als ik gedronken had op feestjes langs mijn gezicht liet hangen, omdat één vriendin in het bijzonder zich dan verslikte in haar bier.
Bij het queercafé op de Draakplaats stond op een krijtbord ‘knippen en scharen met Jasmien’, gevolgd door een telefoonnummer. Op dinsdagavonden knipte Jasmien, die soms ook nog bardiensten draaide, aan een klein houten tafeltje. Een cocktail was bij de prijs inbegrepen en pas aan het einde kwam er een spiegel aan te pas. Ze omhelsde al haar klanten lang en innig.
Ik dacht dat ik het Vlaams al redelijk onder de knie had, tot ze een keer vroeg of ik een gebrushte froufrou wilde. Dat bleek een geföhnde pony te zijn. Toen ze erachter kwam dat ik schrijver ben, mocht ik betalen met een gedicht.
‘Ik voel me nu zo zelfvoorzienend’, zei ik terwijl ze mijn haren kamde. ‘Ik wou dat ik gedichten kon uitschrijven als cheques. Voor de bakker, mijn huurbaas en mijn therapeut.’
Met mijn haar groeide mijn verlangen naar thuis. Ik keerde terug naar Nijmegen. De kapper die al mijn vrienden intussen bezochten, met het taalgrapje in haar naam, antwoordde niet op mailtjes en was vier maanden vooruit volgeboekt. Maar bij de hippe conceptstore bleek nu een jongen te werken die het haren wassen combineerde met een hoofdmassage. Na het wassen droogde hij niet alleen mijn haar, maar ook de binnenkant van mijn oren. Het was intiem, door de handdoek heen die twee vingers, en toen hij dichter bij zijn woonplaats ging werken, miste ik ze.
Ik kom nu bij een salon in een hoekpandje in een knusse woonwijk. De gevel is van glas en het trottoir smal, waardoor je via de spiegel gemakkelijk oogcontact maakt met voorbijgangers. De kappers die er werken, werken er al lang en met plezier. Kort nadat ik er voor het eerst geweest was vertelde ik een goede vriendin dat het goed met me gaat. Beter dan ooit. ‘Het wordt me steeds duidelijker dat de dingen die me altijd angst hebben aangejaagd dingen vroeger zijn, en niet van nu. Ik was een wit vel papier, ik ben verfrommeld geraakt en nu vouw ik mezelf weer uit’, zei ik.
‘Ik zag het aan je toen je binnenkwam’, zei de vriendin. ‘Je gezicht is zacht en rustig en je haar zit zo mooi.’
‘Ja’, lachte ik. ‘Mijn ziel zit goed en mijn haar zit fantastisch.’