Sprekend

Onder de mensen die naar het opgebaarde lichaam kwamen kijken, waren er die zeiden: ‘Het is ‘m sprekend.’

Dit bracht mij elke keer uit evenwicht.

Dat iemand sprekend iets of iemand was, zei je toch per definitie in vergelijking met iets of iemand anders?
Over een zoon kon bijvoorbeeld gezegd worden: ‘Hij is sprekend zijn vader.’
Over een knap getekend portret / een kop van klei / een wassen beeld: ‘Het lijkt sprekend.’

Wanneer iemand zei: ‘Het is hem sprekend’, wilde ik dan ook schreeuwen: ‘Het is hem!’

Tegelijk besefte ik: hij is het eigenlijk niet meer.
Maar waarom zeiden de mensen dan niet: ‘Hij is het niet meer?’
Waarom waren ze zo wreed om te zeggen: ‘Hij lijkt’?
Ik dacht: nee, hij lijkt niet.
Ik dacht: ja, hij lijkt wel, maar dan alleen omdat een lijk per definitie lijkt.
(Zoals een kip kipt,
en een eik eikt.)

Als die mensen dan toch wilden doen alsof hij het was, hijzelf,
niet een kopie,
niet een restant,
niet een los lichaam,
niet een huls,
niet een schim,
niet de vergankelijkheid onder een stijf, wit laken.

Dan zouden ze niet zeggen: ‘Het is ‘m sprekend.’
Dan zouden ze zeggen: ‘Het is ‘m zwijgend.’