Ik stond voor het gerechtsgebouw.
Ik at ijs.
Het vroor.
Ik heb er lang gestaan.
Mijn handen koelden af.
Niemand gaf me straf. Niemand sprak mij vrij.
Het ijs was op, de lantaarns sprongen aan.
Ik heb nog eventjes gewacht.
Toen ben ik weer gegaan.