Ze vraagt me het te omschrijven.
Ik zeg dat alles wat in beweging is me doet denken aan jou en dat alles wat zich daaraan probeert vast te klampen me doet denken aan mij.
Omdat ik vaak aan de Schelde zit, doen de schepen me denken aan jou en de algen aan de onderkant van die schepen doen me denken aan mij.
Ze zegt: ‘Je bent geen algen. Jij bent ook een schip.’