Ik herinner me dat ik ongeveer zes jaar oud was en voor mijn moeder sap maakte door een watermeloen fijn te knijpen boven een kopje uit het theeservies van mijn poppenhuis. Mijn handen werden er plakkerig van en toen ik klaar was, was er maar een klein bodempje sap met een gekke, bruinige kleur. Toen ik mijn moeder riep en het haar gaf, dronk ze het op. Ik herinner me dat ik dat – zelfs toen – verrassend vond omdat ik mijn handen niet gewassen had en het sap op lichaamstemperatuur moet zijn geweest, we leefden in een heet klimaat. Mijn slaapkamer had ballonnenbehang dat losliet bij de naden.
Toen mijn twee jaar oude nichtje me vorige week op een hete dag een halve aardbei bracht, weigerde ik hem aan te nemen.
Tijdens een masterclass Post-truth Fiction maakte ik kennis met de somatic poetry van CAConrad; met het idee dat je iets anders zult schrijven als je moe bent, op een berg staat, koorts hebt, in een schommelende bus zit, heavy metal luistert of heel nodig moet plassen dan wanneer al deze zaken niet het geval zijn.
Tijdens een schrijfworkshop van Mia You kregen wij deelnemers de opdracht om onszelf een fysieke taak te geven, die uit te voeren en daarna een tekst te schrijven. Mijn taak luidde: Ga naar buiten en maak een piepklein boeketje van het onkruid en de plantjes die je aantreft tussen de voegen van stoeptegels en bakstenen. Stel je voor dat je dit boeketje aan iemand geeft.