Al van een afstandje zag ik dat er iemand lag. Half verscholen tussen een fiets en wat struikgewas. Toen ik dichterbij kwam werd duidelijk dat het om een blote man ging. Hij lag wijdbeens en met opgetrokken knieën, als een vrouw bij de gynaecoloog. Het staat gek als ik nu van het pad afwijk, dacht ik, en omdraaien is nog gekker. Daarom liep ik door. Met vaste tred en mijn blik strak op het water gericht. Maar met afgewend hoofd voorbijgaan leek me plotseling te reactief. Alsof ik niet naar de man durfde te kijken terwijl ik het natuurlijk best durfde, maar gewoon niet nodig vond. Dat was een wezenlijk verschil.
Daarom draaide ik, op het moment dat ik hem passeerde, mijn gezicht iets, zoals ik dat – stelde ik me voor – gedaan had als hij daar niet had gelegen. Ik keek naar de boomtoppen, de struiken en een aangespoelde schelp aan mijn voeten. Ik liet mijn blik over het water glijden, naar de horizon en terug naar het gras waar een hondendrolletje lag. Om de alledaagsheid van de situatie te benadrukken verlaagde ik mijn tempo een beetje. Het moest er ontspannen uitzien, mijn wandeling. Gewoon iemand die op dinsdagmiddag langs het water kuiert. Iemand die van de natuur kan genieten in al zijn manifestaties. En vooral iemand die er niet van opkijkt dat een man die zijn blote lichaam koestert in de zon, nog wandelschoenen draagt.
Er zijn van die teksten die ik Heel Vaak voorlees omdat ze zo Gezellig ontvangen worden door een publiek. Bij die teksten maakte grafisch ontwerper Jolijn Ceelen illustraties, hoezee!
Ik las dit verhaaltje trouwens ook voor op de radio.