“Ik moet aan mijn figuur denken maar ik ben ook wel weer zo Hollands dat ik alles opeet waar ik voor betaal.”
Bij buurtcentrum De Buurt zijn alle planten nog in leven.
De zoekgeschiedenis van die dag:
- installatie traplift
- interim manager
- hondenallergie
- vergoeding gehandicaptenvoertuig
- lesbisch danscafé
En de gedachte: hoe dit verhaal ook uitpakt, dit pakt niemand me meer af.
Ik gebruik haar hoofd als een klankkast. Ik haar open mond, zeg: ‘Ik hou van je’, en dat komt versterkt weer terug.
Een vel papier dat, om dubbelzijdig bedrukt te kunnen worden, weer met een ruk door de printer wordt opgeslokt. (De printer lijkt op dat moment op een hongerig, maar niet onvriendelijk diertje.)
‘Toen ze de salon binnentraden, was men reeds aan tafel gegaan. Grootmoeder, of grootje, zoals zij thuis werd genoemd, was een zeer corpulente, lelijke vrouw met dikke wenkbrauwen en een snorretje, ze sprak op luide toon en alleen al uit haar stem en manier van spreken viel op te maken dat zij hier de scepter zwaaide.’
(…)
‘Jij en die grootmoeder van je hangen me de keel uit!’ zei ze snikkend. ‘Ik wil nog leven! Leven!’ herhaalde zij en ze sloeg een keer of twee met de vuist op haar borst. ‘Geef me mijn vrijheid toch! Ik ben nog jong, ik wil van het leven genieten, maar jullie hebben een oude vrouw van me gemaakt!…’
Zij begon bitter te schreien, ging weer liggen en rolde zich onder de deken helemaal tot een krakeling op, waardoor ze er klein en zieligjes en een beetje dwaas uitzag.’
– Uit het verhaal ‘De bruid’ in de bundel Huwelijksverhalen van Anton Tsjechov
Anderhalf uur lang is alle aandacht voor hen. Acht mensen die samen een boek schreven, die hun verhalen nu vertellen aan een publiek dat er voor hén is.
Gedempt van onder een kussen: ‘Ik ben met de bank aan het knuffelen.’
Ik droomde dat iemand me vertelde dat mensen hun lippen doorgaans ruim binnen de lijntjes stiften, niet tot de rand maar erbinnen blijven. Dat ik vervolgens naar de lippen van heel veel vrouwen keek om te zien of dit klopte: mijn tante, mijn geliefde en een schrijfster die ik heel goed vind. Hm, zei ik, goh, interessant, en ik al die tijd maar denken dat je bij het lippen stiften tot het uiterste moet gaan.
Bij de daklozenopvang om de hoek eet ik twee pannenkoeken voor het goede doel.
‘Mag ik je advies?’ vraag ik aan I. ‘Mag ik je advies?’, aan J. ‘Je advies,’ aan M., aan R. en een P. D. biedt zijn advies zelfs uit zichzelf aan. Ik word er wijzer van.
Een heel indrukwekkende familiebijeenkomst – een stel oude, zwarte raven, dacht Edith, de jongste, die altijd geagiteerd was en altijd probeerde de dingen in de vorm van een frase te gieten, net alsof ze water in een kan schonk, maar altijd klotsten er grote gutsen betekenis en bijgedachten over de rand, stroomden alle kanten op en gingen verloren. Proberen ze weer terug te krijgen als ze eenmaal waren gemorst was een even uitzichtloze onderneming als proberen water in je hand te houden.
– Uit Een gelaten leven van Vita Sackville-West
Het geluid van schuivende billen op de bodem van een vol bad.
‘Wanneer zou je je beste werk willen maken?’ vraagt ze. ‘Op je vijfentwintigste of op je zeventigste?’ ‘Dan toch liever op mijn zeventigste’, geef ik schoorvoetend toe.
Om klokslag twaalf doet L. een Maxima-imitatie op een upbeat nummer van een jonge rapster. Er staan halfvolle glazen Club Maté met oude jenever en de discolamp aan het plafond boven de eettafel strooit met gekleurd licht. Van het vuurwerk aan de kade zien we niets door de dichte mist waarin zelfs de hijskranen en twee flatgebouwen volledig verdwijnen. M. draagt een rode pruik waar die avond een man voorzichtig over aait, de mensen zijn op straat in zichzelf gekeerd (we voelen ons er al snel te veel door). G. raakt het bonnetje van zijn jas kwijt, in de disco eet ik diep in de nacht een zelf meegebrachte mueslireep. Er is een jongen met een bakje bami die alles verstaat wat ik zeg behalve het zinnetje ‘zo’n jaar wordt het dus’. Ik roep het wel veertien keer in zijn oor. Hij verstaat het niet. Zo’n jaar wordt het hopelijk niet.
We voelen ons geliefd.
Bonus: dichter Maud Vanhauwaert schreef een reeks eindejaarsgedichten waar muzikant Geert Waegeman soundscapes bij maakte. Naar dit gedicht blijf ik luisteren.