Omdat ik in november naar Antwerpen verhuis, start ik bij dezen de nieuwe rubriek ‘Heimwegen’. Daar kan ik voorlopig al mijn melancholie over Nijmegen in kwijt.
Een vrouw loopt met haar rollator over de Batavierenweg. Ze stopt om de paar meter om te kijken naar de rivier en de polder die zich onder ons uitstrekken. Het waait zo hard dat de bomen opzij buigen als hardlopers die hun spieren rekken. Over de dijk rijdt zo nu en dan een auto die bochtenlang in zicht blijft.
Als ze me heeft bereikt, zeg ik: ‘U trotseert de wind’.
‘Ach ja.’ Ze stopt. ‘Ik loop hier iedere dag.’
‘Fijn’, zeg ik, ‘dat dat kan.’
Ze wijst naar de kleine voetgangersbrug die van de Waalkade naar de zand- en kiezelstrandjes voert. Een witte boog langs de woonboten in het haventje. De brug is pas een paar jaar oud. ‘Ben je daar weleens overheen geweest?’
‘Vaak’, zeg ik.
‘En hoe kom je dan terug.’
‘Over dezelfde brug, of langs de rivier en dan over de dijk.’
Ze kijkt ernaar, knijpt even in de remmen van de rollator.
‘En kun je je vasthouden?’
‘Het is stevig genoeg en er is een leuning. Maar als er anderen lopen, schommelt het wel een beetje.’
‘Schommelt het?’
‘Een beetje maar, het is een stevige brug. U zou er ook overheen kunnen.’
‘En de rollator dan?’
‘Die zou iemand voor u kunnen dragen.’
Ze haalt haar schouders op. Misschien is er wel niemand. We zwijgen. Een man met een hondje loopt langs, hij groet. Het hondje zwoegt tegen de wind en zijn strakgespannen riem in. Voor die man lijkt het nu misschien of die mevrouw en ik bij elkaar horen. Alsof wij iemand van elkaar zijn.
‘Woont u hier?’ vraag ik als hij voorbij is.
Ze knikt naar één van de flats met vale bakstenen. ‘Al dertig jaar.’
De ramen zijn klein maar het is een plek waar ik me thuis zou voelen, dat weet ik bijna zeker. Ik heb eens gekeken wat het zou kosten om zo’n appartement te kopen, het was meer dan ik me ooit zal kunnen veroorloven. Je betaalt hier vooral voor het uitzicht.
De wind knijpt als een koude hand in mijn nek. Ik doe mijn capuchon op. Het witte haar van de vrouw ligt plat op haar hoofd.
‘Dit is één van de mooiste plekken van Nijmegen’, roep ik over de wind heen.
‘Maar een mens wil altijd meer’, zegt ze en tuurt naar de witte boog in de verte.