Ik ben op zoek naar mijn poëtica. In het najaar van 2015 toon ik elke week een videofragment van iets waar ik van hou (of juist niet) en breng ik dat in verband met wat literatuur volgens mij is, doet of moet doen.
Toen ik net verkering had met R. maakte ik soms zomaar een euro aan haar over. In de omschrijving zette ik dingen als ‘ik vind je lief’ of ‘ik kan je niet los, en ik kan je niet laten’. Als ik een paar dagen wegging, verstopte ik van tevoren hele kleine briefjes in haar kleren of ik schreef zinnetjes op haar bovenbeen terwijl ze sliep. Leuke, gekke liefde.
Met schrijven begon het ongeveer zo. Niemand zei dat ik het moest doen, ik deed het gewoon. Op de basisschool had ik een schrift waarin ik schreef over een meisje dat voor tien konijntjes moest zorgen. Ze woonde in een bos en leefde van het fruit van de bomen. Het was een erg saai verhaal, de juf was niet onder de indruk toen ik het haar liet lezen. Als ik op de schommel zat, verzon ik liedjes en toen ik ouder was probeerde ik op de fiets naar school willekeurige woorden met elkaar te verbinden. ‘Een gitaar is als geloven’, zei ik dan, ‘omdat…’ en dan verzon ik iets. Of: ‘Een man is als een boom omdat…’
Zodra je jezelf en wat je doet serieuzer gaat nemen, verdwijnt iets van die onbevangenheid. Althans, in mijn geval. Veel van de verhalen die ik tot nu toe heb geschreven, zijn gewoon uit een ingeving ontstaan. Een beeld dat zich in mijn gedachten haakte (een man die inbreekt in een muziekwinkel, enkel om piano te kunnen spelen) of een stukje dialoog:
‘Mocht u hem kwijtraken,’ zegt moeder, ‘zegt u dan liever niets tot u hem weer heeft teruggevonden, anders maken we ons zo’n zorgen.’
‘Ik zou het wél graag horen als u hem kwijtraakt,’ zegt vader, ‘hier heeft u mijn 06.’
(Uit het allereerste verhaal dat ik ooit – met lood in mijn schoenen – voordroeg, back in 2011: Friesland. Over een vader en moeder die hun zoontje meegeven aan een vreemde.)
Ergens in mijn achterhoofd wist ik wel dat mijn verhalen misschien te willekeurig tot stand kwamen. Ik merkte het ook aan mijn schrijfproces: hoe ik vastliep, heel veel tekst nodig had om weinig te zeggen en hoe het slagen van een verhaal vrijwel altijd voelde als een toevalstreffer, niet als iets waar ik zelf echt invloed op had gehad.
Wat ik daarom deed, is heel logisch: ik probeerde grip op dat proces te krijgen. Ik greep alles aan om te leren. Ik ging naar de Schrijversvakschool, een leesclub, een schrijfclub, volgde vakken als ‘Feminist Classics’ en ‘Filosofie en Literatuur’, liet teksten aan anderen lezen, las schoorvoetend zelf iets voor, maakte heel veel kilometers, vroeg naar de aanpak van anderen, zei volmondig ‘ja’ toen de Wintertuin aanbood mijn literair agent te worden, las boeken over schrijven, zond verhalen in naar tijdschriften, zond verhalen in naar wedstrijden, won soms een prijs, won vaker niets, sprak met redacteurs van uitgeverijen en sprak bovenal mezelf vaak streng en bestraffend toe.
Leren doet altijd een beetje pijn. Ik kan me de groeisteken aan het begin van de middelbare school nog goed herinneren. Stokstijf blijven staan in de gang omdat ergens ter hoogte van mijn longen en ribben iets bleef hangen als ik diep ademhaalde, korte, bijtende pijnscheuten. De vrienden met kinderen zeggen het ook: als de baby veel huilt, zit er een sprongetje aan te komen. Ze staat op het punt te gaan kruipen. Hij staat op het punt te begrijpen dat als hij zijn hoofd onder een deken verbergt, de wereld nog steeds bestaat.
Door dat verbeten leren, verlies ik vaak het plezier bij het schrijven. Ik ga plezier zien als een luxe. Het verhaal moet goed zijn en als ik daar ook nog wat plezier aan beleef, dan is dat mooi meegenomen. Het ironische is dat van dat verbeten schrijven de verhalen helemaal niet beter worden. Mijn moeder vergelijkt het met deeg. Als je te lang kneedt, sla je alle lucht eruit, dan wordt het taai. Dat is precies wat met sommige verhalen gebeurt: ze worden verschrikkelijk taai en ongezellig.
Ik wist dit allemaal, maar pas sinds kort besef ik echt wat het betekent: plezier in het schrijven is geen luxe, het is een voorwaarde. Een verhaal hoeft zichzelf niet te schrijven, er mogen best tranen in zitten, zweet, misschien zelfs een drupje bloed, maar iets ervan moet gemakkelijk gaan. Wat dat iets precies is, kan ik niet goed zeggen maar ik herken het wanneer ik het zie.
Sinds ik dit weet, heb ik de lichtvoetigheid in het schrijven teruggevorderd. Want de pijn van het leren zit hem niet in het leren zelf, maar in mijn verzet ertegen en de rare regels die ik eromheen bedenk: dat iets snel moet lukken, dat ik na zo veel uur proberen recht heb op een fraai resultaat, dat anderen het toch kunnen, waarom ik dan niet, dat als het nu niet lukt ik net zo goed kan stoppen.
De laatste tijd ben ik wat minder bezig met het proces en meer met inhoud. Deze serie Najaarsgasten is daar een essentieel onderdeel van. Ik ontdek met terugwerkende kracht iets grappigs: de verhalen die ik schijnbaar willekeurig heb geschreven, leggen wel degelijk iets bloot van mijn kijk op de wereld en mijn dieperliggende opvattingen over kunst en over leven (zie aflevering 2). Dat is een geruststellende gedachte: de essentie wringt zich wel een weg naar boven. In aflevering 1 maakte ik bovendien drie afspraken met mezelf: 1) ik mag mezelf tegenspreken, 2) mijn poëtica raakt, net als ik, nooit af, en 3) plezier, vergeet nooit het plezier.
Waar ik plezier zeg, bedoel ik niet dat alle schrijvers of alle boeken moeten jubelen. Dat alles maar leuk moet zijn, dat er geen ruimte is voor zware verhalen. Ik bedoel dat er iets van gemak in het maken moet zitten, iets van genoegen. Er zijn loodzware verhalen die me heel dierbaar zijn: De pianiste van Elfriede Jelinek, Auschwitz and after van Charlotte Delbo. Er zijn verhalen waar lichtheid niet voor werkt, waar lichtheid geen recht aan zou doen. Maar veel van de verhalen waar ik van hou, daar spat het plezier vanaf. Niet zelden terwijl ze ook iets schrijnends blootleggen of verzachten.
Het eerste filmpje van deze week, een fragment uit het BBC-programma Planet Earth, heeft wat betreft inhoud bewust niks met dit stuk te maken. Het zit er gewoon in omdat ik het Heel Leuk vind. Het tweede filmpje is een voordracht van Joke van Leeuwen (onderaan de pagina). In een marathoninterview van de VPRO (een soort Zomergasten maar dan op de radio, hoezee) zei ze in 2013:
Via de kinderboeken vond ik een soort toon en een soort lichtheid, waardoor er een soort evenwicht kwam tussen het zware en het lichte, om het zo maar te zeggen. […] Ik heb toch ook wel een zware kant eigenlijk, een niet zo jolige kant, en door die lichtheid van die vorm, van humor, krijg je dat mooi in evenwicht. Want humor en lichtheid is niet hetzelfde als oppervlakkigheid, helemaal niet.
Tijdens mijn studie waren er meisjes met wie de liefde steeds heel ingewikkeld was. Ik moest elke ontmoeting en elk sms’je zorgvuldig afwegen. Er waren allerlei verbogen regels: ik moest niet te vaak iets laten horen, maar ook niet onverschillig lijken. Heimelijk logeren mocht wel, me wanhopig voelen niet, het had toch immers allemaal geen naam. Het was verschrikkelijk vermoeiend. Liefde vergt een beetje werk. In het huishouden met R. wordt heus weleens met deuren gesmeten, er worden tranen geplengd en regelmatig schrijf ik hele kleine briefjes waar met hele kleine lettertjes ‘sorry’ op staat. Maar iets gaat vanzelf, de essentie. Ik kan je niet goed vertellen wat dat is. Maar ik herken het als ik het zie, daarom weet ik dat het zo precies goed is.
Joke van Leeuwen draagt voor tijdens Dichters in de Prinsentuin in 2012