Najaarsgasten 4/12: Alsof je een auto was

Ik ben op zoek naar mijn poëtica. In het najaar van 2015 toon ik elke week een videofragment van iets waar ik van hou (of juist niet) en breng ik dat in verband met wat literatuur volgens mij is, doet of moet doen.

1.
Dat ik de eerste negen jaar van mijn leven op blote voeten loop. We wonen op een kleine heuvel in Passe Catabois, in een houten huis waar tussen de dunne dubbele muren soms een rat doodgaat en ligt te stinken tot mijn vader met een zakdoek voor zijn mond de planken loswrikt en hem weggooit. Op het terrein is een grote werkplaats waar een Amerikaanse slager weleens een koe of een varken slacht met een enorme hamer. De groene maaginhoud van het beest kolkt door de betonnen goot. Op datzelfde terrein tonen mijn ouders in de open lucht het evangelie op een groot wit doek dat zachtjes klappert in de wind. Ze spelen de film voor de mensen uit het dorp. Jezus is een lange, blanke man met een baard en zachte bruine ogen.

2.
Dat als we door een van de dorpen komen waar mijn vader met Bruce, een Amerikaan met gebruinde onderarmen en een gebruinde nek, die altijd een zak cashewnoten in zijn truck heeft liggen, aan een waterleiding werkt, de kinderen hun armen door de raampjes van onze witte Toyota steken en me aanraken. Mijn moeder zegt dat ze nog nooit een wit kindje hebben gezien en willen weten of het wit niet afgeeft. Of onder dat wit niet toch een donker kindje zit. Dat vind ik grappig maar ook raar want Lilane is ook donker en die wil helemaal niet steeds aan mijn vel voelen. ‘Die is er al aan gewend’, zegt mijn moeder.

3.
Dat ik tijdens mijn eerste dertig rijlessen het overzicht mis. Ik heb het gevoel dat ik niet vrijuit kan ademen, dat ik klem zit in dat blik en wordt gedwongen daarin soms met 120 kilometer per uur over snelwegen te razen. Mijn zicht wordt gehinderd door het frame van de auto. Steeds ben ik bang dat juist achter dat frame zich de belangrijke dingen afspelen. De instructeur, die zijn linkerknie altijd nonchalant opzij laat vallen, zodat ik hem wel moét raken als ik naar de vijfde versnelling schakel, legt me uit hoe ik de spiegels kan gebruiken.

4.
Dat we om de twee jaar naar Nederland gaan. ‘Verlof’ noemen mijn ouders dat. In Nederland vindt iedereen het verschrikkelijk leuk dat ik een zwarte babypop heb. Ik vind het ook leuk want ik heb er maanden om gezeurd en haar pas op mijn verjaardag gekregen. Ik trek haar dezelfde lichtblauwe katoenen jurkjes en mutsjes aan die Lilanes moeder haar pasgeboren baby’s aantrekt. De mensen in Nederland vragen me steeds om Creools te praten. ‘En zing nu eens wat’, zeggen ze als ik klaar ben. Ik heb voor Lilane Nederlandse liedjes als ‘Ik zag een klein zigeunermeisje’ en ‘Jezus houdt van alle kleine kinderen’ naar het Creools vertaald. Die liedjes zing ik als de mensen in Nederland er om vragen.

 

HaitiHaiti2

 

5.
Dat Lilane bij ons komt eten. We zitten aan tafel, mijn moeder, Iriciane – die voor ons werkt -, Lilane en ik. We eten maispap uit de zonne-oven met geitenvlees en een saus van zwarte bonen. Iriciane eet mee maar ze blijft altijd mager. Mijn moeder leert haar donuts bakken zodat ze die kan verkopen op de markt en een beetje kan bijverdienen. Ik heb mijn bord al bijna leeg als mijn moeder kijkt naar het onaangeroerde eten van Lilane en verbaasd vraagt: ‘Waarom eet je niet?’ Lilane kijkt naar haar benen en zegt met de kleinste stem die ik ooit heb gehoord: ‘Mwen pa gen kiyè.’

‘Ik heb geen lepel.’
Die lepel zijn we bij het dekken van de tafel vergeten en ze heeft het niet durven zeggen.

6.
Dat Lilanes moeder op een dag tegen me zegt dat blanken betere mensen zijn dan zwarten. ‘Jij bent beter dan ik.’ Ze kijkt me uitdagend aan. ‘Dat is niet waar’, zeg ik. Het voelt heel heet in mijn borst en mijn stem gaat omhoog. ‘Leg dan uit’, zegt de buurvrouw, ‘waarom het met de blanken goed gaat. Ze zijn gezond, ze hebben werk, ze wonen in grote huizen. Terwijl wij, we hebben geen geld, we zijn ziek, de oogst mislukt.’

Ik ben acht jaar oud en ik vind niet dat ik beter ben dan Lilanes moeder, maar ik ben acht jaar oud en ze heeft gelijk. De oogsten mislukken, de tanden van Madame Téon zitten los, in de kerk is een kindje overleden en ik weet niet waarom.

7.
Dat we Haïti verlaten en pas na acht jaar weer terugkomen, voor een bezoek van twee weken. Dat ik het kleine heuveltje naar Lilanes huis beklim, haar met de kleine woordenschat die ik nog heb iets probeer te vertellen over Nederland. Mijn grootouders die allebei nog leven, dat ik sinds kort een neefje heb. Dat ik aan het leren ben voor mijn eindexamens en na moet denken over een studie. Ik vraag wat zij doet, wat ze zou willen doen. Ze weet zich met dit soort vragen geen raad, ze kijkt ongemakkelijk de verte in, probeert te verdwijnen in het te grote T-shirt met vlekken en scheuren. Als ik een foto van haar maak, leeft ze op. Ze vraagt of ze het fototoestel mag hebben.

8.
Dat ik waarschijnlijk nooit zal weten hoe het is om niet-blank en niet-bevoorrecht te zijn. Maar dat ik een gevaarlijk projectiel ben, met mijn 120 kilometer per uur, als ik het niet blijf proberen.

9.
Dat ik een lerares maatschappijleer ontmoet die haar succes niet wil ophangen aan hoe goed haar leerlingen de grondwet straks kennen. Die speciaalbier drinkt en haar uien keurig snippert en met blote handen schapen bevrijdt uit prikkeldraad. Die zegt dat haar leerlingen zich moeten kunnen inleven in anderen, omdat ze daar betere mensen van worden.

10.
Dat verhalen soms woorden geven aan iets dat je kent maar zelf niet kunt uitdrukken. En dat verhalen soms woorden geven aan iets dat je op geen enkele andere manier zou kunnen kennen. Dat verhalen soms het spiegeltje in het zonneschermpje bij de passagiersstoel zijn, waarin je je lippen kunt stiften. En soms de twee zijspiegels die laten zien dat er zoveel meer is. En dat verhalen soms, maar dan ook heel soms, een hand zijn die het portier opent, zodat je – al is het maar even – om alle kunststof en het metalen frame heen kunt kijken. Zodat je even uit jezelf kunt stappen, alsof je een auto was.

 

Voor wie meer wil

  • De hele documentaire Curaçao staat op Uitzendinggemist.nl.
  • Om te begrijpen waar Ain’t got no, I got life van Nina Simone vandaan komt en waarom het zo’n belangrijk lied is, kun je de geweldige documentaire What happened, Miss Simone bekijken of Netflix. (‘Heb je Netflix?’ ‘Nee, ik heb al best lang Flix.’)
  • De stijlfiguur van de datjes heb ik gestolen van Willem Claassen, die het weer heeft gestolen van de Ierse schrijver Dermot Healy. Zo stelen we wat af.

Wat ik in dit stuk probeer te zeggen wordt honderd, nee duizend keer beter gezegd door deze twee jonge Amerikaanse dichters.