Najaarsgasten 1/12: My favorite things

Ik ben op zoek naar mijn poëtica. In het najaar van 2015 toon ik elke week een videofragment van iets waar ik van hou (of juist niet) en breng ik dat in verband met wat literatuur volgens mij is, doet of moet doen. Ik sluit de serie af met een keuzefilm. 

In 2010 volgde ik aan de Radboud Universiteit de cursus Filosofie en Literatuur van Ger Groot. De deelnemers vormden een bont gezelschap. Er waren reguliere filosofiestudenten, zij-instromers van de bovenbouw, studenten van andere richtingen die deze cursus als bijvak volgden en een boel gepensioneerden die het gretigst de stof opnamen maar vaak ook lange vragen stelden waarin ze hun eigen kennis uitgebreid etaleerden. Ik herinner me een man die elk college Spinoza ter sprake bracht.

We startten de eerste bijeenkomst met een voorstelrondje. ‘Ik ben vierdejaars student filosofie’, zei een meisje. ‘Ik ben architect geweest’, zei een man, ‘maar ik heb altijd een grote belangstelling voor filosofie gehad, met name voor de existentalisten.’ ‘Ik ben een tweedejaars student filosofie’, zei een jongen. Zo gingen we het rijtje af. De namen en studierichtingen werden een monotoon gezoem, soms trilde een stem, soms nam iemand wat langer het woord, tot we bij een jongen kwamen die zijn naam noemde en toen zei: ‘Ik ben filosoof.’ Ik herinner me dat hier en daar de adem stokte en dat er goedkeurend geknikt en gemompeld werd, dat we verrast waren en daarna verrast dat we zo verrast waren, want natuurlijk was hij filosoof. Het leek plotseling zo vanzelfsprekend: waarom hadden we zelf eigenlijk iets anders gezegd?

Ik ben schrijver. Ik ben schrijver en ik ben nog lang niet af. Ik geloof ook niet dat dat ooit gaat gebeuren. Soms ben ik een schrijver die schrijft, de laatste tijd ben ik een schrijver die denkt. Ik leer elke dag iets. Een paar maanden geleden gaf iemand me het advies na te denken over mijn poëtica. Hij dacht dat het me richting zou geven, dat het me zou helpen keuzes te maken over projecten die ik wel en niet wil doen, het effect dat ik wil hebben op lezers. Het leek me heerlijk om eindelijk eens grip te krijgen op waar ik mee bezig was en ik kende de term ‘poëtica’ gelukkig, daarom knikte ik driftig, maar thuis moest ik het toch nog een keer opzoeken.

Als schrijvers bedrijven waren (en dat zijn ze tegenwoordig vaak, Joke van Leeuwen heeft het bijvoorbeeld regelmatig over ‘mijn winkeltje’), dan is de poëtica de visie en missie. Het is, dat heb ik dan weer van Wikipedia: “Het geheel van opvattingen en vooronderstellingen over wat literatuur is, doet of zou moeten doen”. Grote vragen zijn dit, maar ook heel relevante, al zou ik eerlijk gezegd niet precies weten wanneer ik ze beantwoord heb. Het is geen kwestie van wel of geen poëtica hebben, ik weet al dat ik voorkeuren en afkeuren heb, dat ik sommige verhalen liefheb en dat andere me onverschillig laten. Het is vooral zaak het helder te krijgen, tastbaar, zodat ik er af en toe eens naartoe kan gaan, ernaar kan kijken en zeggen: ja, natuurlijk ben ik zo’n schrijver. Natuurlijk. Maar steeds als ik een antwoord probeer te formuleren (bijvoorbeeld: ‘literatuur kantelt je perspectief op de wereld’), denk ik ook het tegendeel (‘juist aan boeken die mijn kijk op het leven bevestigden, heb ik soms het meest gehad, omdat ze me woorden gaven voor iets dat ik niet goed uit kon drukken, omdat ze zo troostrijk waren’).

Ook de vorm waarin je zo’n poëtica kunt gieten, staat niet vast. Het kan een pamflet zijn, een essay, een performance of gewoon iets dat onbenoemd onder je werk ligt en hopelijk tot je lezers doordringt, zelfs als ze zich daar niet bewust van zijn. Voor iemand als ik, die het in cursussen altijd uitmuntend deed omdat precies duidelijk was welke stof je moest lezen, hoeveel uur per week daarvoor stond, hoeveel woorden je eindverslag moest tellen en wat de leerdoelen waren, is zoiets als het formuleren van een poëtica ongeveer even moeilijk als het voor de amateurkoks in Masterchef Australia (daar kom ik later in deze serie nog op terug) is om zonder recept een croquembouche te maken. Dat onwennige heb ik overigens met het leven als geheel, in al zijn rommeligheid, ook daar kom ik later in deze serie op terug.

Dit weet ik wel: Dat schrijven te maken heeft met wat ik belangrijk vind. Dat wat ik belangrijk vind te maken heeft met waar ik van hou en dat ik de dingen waar ik van hou kan laten zien en er hardop over kan nadenken. Eigenlijk wil ik het doen zoals de gasten in het VPRO-programma Zomergasten, drie uur lang kijken, mijmeren om soms expres maar vaker per ongeluk de kern van iets te raken.

Dit wordt dan de vorm van mijn poëtica: een serie Najaarsgasten. Drie maanden lang deel ik elke week een videofragment dat uitdrukt waar ik van hou (of juist niet) en probeer ik dat in verband te brengen met wat literatuur is, doet of zou moeten doen. Ik ben gestart met deze introductie, er volgen 10 ‘afleveringen’ en ik sluit af met een keuzefilm. Ten slotte heb twee afspraken met mezelf gemaakt: 1) ik mag mezelf tegenspreken, 2) mijn poëtica raakt, net als ik, nooit af. Oh, en 3) plezier, vergeet nooit het plezier.

Fragment: My favorite things uit de film The Sound of Music uit 1965. Dit is geloof ik de eerste film die ik ooit heb gezien. Het is een verhaal met een klassieke structuur waarin het goede overwint. Een verhaal dat veel hoop uitdrukt, al vinden we dat tegenwoordig misschien kitsch. Ik herinner me vooral de voorzichtige verliefdheid op Julie Andrews, het plezier van de muziek en een opgetogen soort melancholie dat ik als kind nog niet kende. Zo’n gevoel na een verhaal.