CASA (centrum voor architectuur en stedenbouw Arnhem) organiseerde op dinsdag 17 maart een avond over de toekomst van de binnenstad. Het thema: ‘Horror vacui‘ (vrees voor het lege) en koren op mijn schrijversmolen. De avond was ook de inhoudelijke aftrap van het Ruimtekoers Festival in Arnhem dat duurt van 14 maart tot 11 april en draait om leegstand. Ik mocht de avond afsluiten met een literaire beschouwing. Vaak draaien die beschouwingen van mij uit op een lang verhaal over de liefde… Dat was nu niet anders.
1.
Ik weet nog dat ik tien was en tussen de middag aan de keukentafel een boterham at terwijl mijn moeder stond af te wassen. Ik moest bijna weer naar school dus ik at snel.
Mijn moeder was in een filosofische bui want plotseling legde ze de afwasborstel neer en zei: ‘Eigenlijk is alles verplaatsen.’
‘Alles?’ vroeg ik.
‘Alles’, zei mijn moeder.
‘Wat is stofzuigen dan?’ vroeg ik.
‘Dat is makkelijk’, zei ze. ‘Stofzuigen is het verplaatsen van stof.’
‘En voor topo leren?’
‘Het verplaatsen van kennis.’
‘Over plaatsen’, zei ik.
‘Ja inderdaad’, lachte mijn moeder. ‘Ja.’
‘Wat is eten?’
‘Het verplaatsen van voedingsstoffen.’
‘En wat is liefde?’
Ze dacht na. ‘Het verplaatsen van aandacht,’ zei ze. ‘Over en weer, over en weer, zo snel dat het bijna onzichtbaar is. Zo snel als een kolibrie met zijn vleugels slaat. Als er eenmaal liefde is, is er geen houden meer aan. Maar dat is op jouw leeftijd nog niet aan de orde. Dat komt allemaal nog wel. Dat komt vanzelf.’
Op weg naar school dacht ik aan Thomas Borgers. Hoe hij wel hoi zei als ik het eerst zei, maar daarna gewoon verder voetbalde met zijn vrienden op het pleintje naast de school. Hoe ik hem in de pauze eens had horen zeggen dat hij al op de brommer van zijn broer mocht rijden en hoe mijn schrift vol stond met hartjes en letters: E en T.
Bij het zebrapad over de Flessenstraat hinkelde ik alleen tússen de witte strepen en elke stap was een lettergreep. ‘Dat. Komt. Van. Zelf. Dat. Komt. Van. Zelf.’ En ik dacht eraan dat alles verplaatsen was. Nu verplaats ik mezelf maar straks in de klas zit ik stil. Dan word ik een plek. Een plek waar aandacht naartoe kan en waar aandacht vandaan kan. Een soort treinstation.
De hele middag zag ik het zo. Als mijn vriendinnen me aanstootten of een nagellakje uit mijn etui haalden, dacht ik aan mezelf als een treinstation. Vanuit mijn ooghoeken lette ik op Thomas. Hij zat achterin de klas en schreef kleine briefjes aan Anouk waar ze hard om moest lachen. Normaal zou dat niet mogen maar nu was het de tekenles, dan mocht je hardop lachen. Anouk. Bij Anouk gaat het allemaal vanzelf, dacht ik. Ze had al met Erik gehad en met Xavier en met Sjoerd en ik snapte niet waarom, want ze huilde altijd heel snel en ze had maar één goedje op haar rapport, voor gym, en verder alleen maar voldoendetjes en matigjes.
Maar als Anouk een plek was, dacht ik, was ze het pleintje voor de C1000 waar de jongens na school rondhingen en zakjes snoep kochten en chips en cola en met hun fiets tussen de parkeerpaaltjes slalomden. Een plek waar ze graag waren. Terwijl ik, nou ja, ik was misschien een treinstation, maar dan een heel klein station, het oude station in Zetten waar alleen nog het boemeltje naar Tiel reed. En soms een intercity die voorbijraasde zonder te stoppen. Pas toen ik had uitgerekend dat ongeveer 83% van mijn klasgenoten nog vrijgezel was, voelde ik me wat beter.
2.
Op de middelbare school was nog 55% van de klas vrijgezel en wist ik niet meer zo zeker dat het vanzelf zou komen. Ook omdat mijn opa, die een eigen bedrijf had gehad, op elke verjaardag vroeg of ik al verkering had en als ik dan nee zei, beweerde dat liefde een werkwoord was.
‘Het is geen werkwoord’, zei ik op één van die verjaardagen.
‘Nou,’ zei opa, ‘het is anders hard werken. Het vergt’, somde hij op drie dikke vingers op, ‘creativiteit, strategie en ondernemerschap.’
‘Hoe zou u het dan aanpakken?’ vroeg ik. ‘Want nu voel ik me soms leeg. Alsof ik niet echt mijn potentie waarmaak, op liefdesgebied dan. Dat heb ik altijd al gehad.’
‘Om te beginnen’, zei opa, ‘is altijd in jouw geval pas 14 jaar, dus laten we het niet groter maken dan het is. Maar als ik je advies mag geven: ik zou het woord leeg proberen te vermijden. Je kunt beter zeggen dat je beschikbaar bent.’
Ik knikte. ‘Beschikbaar’, herhaalde ik.
‘En verder moet je ook een beetje conceptueel denken en dan liefst niet in problemen maar in mogelijkheden.’
‘Ik heb best leuke ideeën, hoor,’ zei ik.
‘Ja’, zei opa, ‘daar heb ik ook een schuur vol mee, maar je moet van een leuk idee wel een haalbaar plan maken. Én: je moet goed in je keten zitten. Waar hangen, om het zo te zeggen, de jongens van jouw leeftijd uit?’
‘Op school?’ zei ik.
‘Nee!’ zei opa triomfantelijk. ‘Op dansles. Je moet op dansles gaan. Dat deden we in mijn tijd al, een beproefd concept. Zo heb ik oma ook ontmoet.’
Hij stond langzaam op en schuifelde naar het midden van de kamer. Daar deed hij een paar danspasjes op het Perzische tapijt. Kleine, wankele pasjes op zijn grijze pantoffels.
Weken later vond ik in de bieb een foldertje van een dansschool. Daar stond dat je je het beste met zijn tweeën kon aanmelden. Je kon je ook alleen aanmelden en ze zouden proberen je te koppelen aan iemand die ook alleen kwam, maar, stond er: ‘We geven geen partnergarantie.’
De dansschool was twaalf kilometer fietsen maar liefde was een werkwoord, dus ik ging. Ik leerde de quickstep, de jive en de Engelse wals. Omdat de jongens van mijn eigen leeftijd op waren deelde ik samen met een ander meisje een man van 45 die een echte baan, een vrouw en drie kinderen had.
3.
En toen ging ik studeren. Nog maar 9,6% van mijn studiegenoten vrijgezel en ik wist zeker, echt 100% zeker, dat het niét vanzelf zou komen. Ik was 22 en zou altijd alleen blijven. Ik was een verwaarloosd station en er groeide al onkruid tussen de rails, dat is immers een natuurwet, dat alles wil groeien en woekeren, en de ruiten van de restauratie waren al ingegooid en beklad met lelijke tekeningen en mijn hart voelde alsof het zou imploderen.
Mijn beste vriendin F. zag het net zo somber in als ik. We droegen zwarte kleren en zwarte eyeliner en zaten in kroegen, kraakpanden en filmhuizen waar het enige dat bewoog onze sigarettenrook was die in lange slierten traag naar het plafond kroop en daar bleef hangen. En er waren wel jongens hoor, er waren wel jongens, en daar ceuvelden we over. Dat ze te weinig wilden, dat ze te veel wilden, dat ze ons benauwden met hun warme adem en hun praatjes over concerten en studiepunten. Jongens waar we maar tussenstations voor waren en nooit het eindstation. Jongens die voor ons ook maar tussenstations waren. En leuk voor Hannelore, dat ze zoveel creativiteit, strategie en ondernemerschap aan de dag had gelegd en Herbert had ontmoet op CRWDLOVNG.nl. Leuk voor haar maar zoiets lukt maar eens in de 1000 jaar.
‘We gaan hier weg,’ zei F., ‘we gaan op reis.’ En ergens had ik het gevoel dat we het probleem alleen maar zouden verplaatsen, omdat we onszelf mee zouden nemen maar dat zei ik niet. Ik zei: ‘Ja, we gaan op reis.’
Voordat we gingen gaven we een feestje. We hingen lichtjes voor de ramen en slingers aan de trapleuningen. We schoven alle meubels uit de woonkamer zodat er een dansvloer was. Dit is een afscheidsfeestje, zeiden we en we vierden het zoals een 22-jarige dat viert, zo half met het idee dat je nooit meer thuiskomt en het plotselinge besef dat je meer achterlaat dan je dacht. Want de kamers stroomden vol met lieve gezichten en door de rook deden we alles op de tast en ergens in dat tasten had ik plotseling een meisje vast dat ik niet kende, met het liefste gezicht dat ik ooit gezien had, een meisje.
‘Ik ga op reis’, zei ik. ‘Als je maar terugkomt,’ zei ze. Ze maakte grapjes waar ik tot mijn verbazing hard om moest lachen en vroeg, toen de zon alweer bijna opkwam of ik de Engelse wals kon. ‘Ja,’ zei ik verrast en we dansten de peuken en kroonkurken dieper in het tapijt. Ze bleef tot het einde, dat meisje, tot het opruimen. We maakten van de dansvloer weer een woonkamer. We schrobden de rode wijn van de muren.
En maanden later, na het reizen, vroeg ik dat meisje of ze vrijblijvend met me vree en ze zei: ‘Nee. Met jou vrij ik blijvend’ en dat had nog nooit iemand tegen mij gezegd…
De moraal van dit verhaal, dames en heren.
Soms is er stilstand.
Soms is er beweging.
Soms komt het vanzelf.
Soms is het heel. hard. werken.
Er is géén garantie.
Soms moet je wachten.
Doen wat je altijd deed.
En soms moet je iets anders proberen.
Wat je ook kiest, maak het feestelijk voor jezelf. Leer de Engelse wals, hang groene lichten in de ramen, slingers aan de trapleuningen, drink een cocktail en maak van je vierkante meters een dansvloer.
© Masha Bakker Matijevic – Photography. Zie ook de andere foto’s van de avond.
Bezoek tijdens Ruimtekoers ook de Schrijfwerkplaats aan het Gele Rijdersplein 17. Van 20 t/m 29 maart kun je daar studenten van Creative Writing aan ArtEZ zien schrijven en voordragen, van 31 maart t/m 8 april ben ik er met mijn homies van het Wintertuin Agentschap.