Twee oude vrouwtjes (1)

Een paar weken lang aap ik mijn held Toon Tellegen na en schrijf een serie Twee oude vrouwtjes.

 

Vrouw met hondjeTwee oude vrouwtjes maken zich op voor de dag. Het ene vrouwtje is al uit bed. Ze scharrelt door de keuken als een muisje. Ze opent de koelkastdeur en denkt ik heb vandaag zo vreselijk veel te doen. Ik moet een ansichtkaart schrijven voor de buurman die zijn been gebroken heeft, ik moet de wc schoonmaken want we krijgen bezoek en ik wil een nieuwe bloes, een bloes met kolibries of toekans of desnoods een pelikaan.

Het andere vrouwtje ligt in bed. De dekens opgetrokken tot haar kin en haar mond als een streep. Ze wacht tot het ene vrouwtje komt kijken waar ze toch blijft. De wekker is allang gegaan. De zon schijnt door een kier in de gordijnen en tekent een brede lichtbaan over het zwarte dekbed, ter hoogte van de knieën. Maar het ene vrouwtje komt niet, zodat het andere vrouwtje – hard genoeg om in de keuken verstaanbaar te zijn – roept: ‘Ik ben bang dat ik ziek word.’ Daarna kijkt ze naar het plafond. Haar hart bonst in haar keel want ze wil helemaal niet zeggen dat ze bang is dat ze ziek wordt.

Er zijn dagen waarop het ene vrouwtje onstuimig haar handen op de schouders van het andere vrouwtje legt en haar door elkaar rammelt. ‘Je wordt niet ziek’, zegt ze, ‘je wordt niet ziek.’ Het andere vrouwtje sputtert dan tegen: ‘Toen ik jarig was, was ik ziek’, zegt ze, ‘en met sinterklaas en met kerst.’ Ze telt het op haar rimpelige vingers. Ze heeft niet genoeg vingers voor alle keren dat ze ziek was. Maar het ene vrouwtje is onverbiddelijk. ‘Dit was in 1984’, zegt ze, ‘en dit was in 1987.’ Ze vouwt alle vingers weer terug in de handpalm tot het andere vrouwtje alleen nog haar vuisten heeft, twee gebalde vuisten. ‘Je wordt niet ziek,’ zegt het ene vrouwtje en ze kust op de witte knokkels.

Er zijn ook dagen waarop het ene vrouwtje heel lief is. Liever dan anders. Ze krult zich als een kat om het andere vrouwtje heen en fluistert in haar oor dat het goed komt, dat alles goed komt. Haar wimpers gaan als snorharen langs de wang van het andere vrouwtje, haar lippen raken heel zacht de grote, roze oorschelp. Soms begint het ene vrouwtje te zoemen. ‘Mmmmmm’, zoemt ze. Het andere vrouwtje krijgt er kippenvel van. Ze trekt haar hoofd weg, haalt haar arm boven de dekens vandaan, laat het kippenvel zien. Het ene vrouwtje moet daar onbedaarlijk om lachen.

Vandaag is het ene vrouwtje streng. Ze staat plotseling in de deuropening van de slaapkamer, het andere vrouwtje heeft haar niet aan horen komen. Op het dienblaadje dat ze draagt staan een kopje koffie met melkschuim dat boven de rand uitkomt, een glaasje sinaasappelsap en een bord met een broodje dat heel lekker ruikt omdat het net uit de oven komt. ‘Wat jammer dat je ziek wordt’, zegt het ene vrouwtje, ‘wat vreselijk jammer.’ Het andere vrouwtje strekt haar nek een beetje om te zien of er nog meer op het dienblad staat. ‘Dan zal dit je wel niet smaken’, zegt het ene vrouwtje. Ze hangt met haar neus boven het broodje, ze ademt diep in. ‘En de leuke plannen die ik had’, zegt ze, ‘de stad in voor een nieuwe bloes en een ijsje. Wat jammer dat je dat allemaal moet missen.’ Het andere vrouwtje laat zich diep in het matras zinken, ze probeert in het bed te verdwijnen. Ze durft niet te zeggen dat ze zich eigenlijk alweer wat beter voelt.