Nijmeegse Kunstnacht 2014. We zaten in Merleyn en deden of het publiek de band was en wij het publiek. Samen met Helena Hoogenkamp bezette ik de backstage. We speelden dat we fans waren van de mensen die onwennig op de krukjes en banken plaatsnamen. Sommige mensen dronken speciaalbier. We lazen verhalen voor. Het was gezellig.
[Foto: Linda van der Pol]
Dit is wat ik las…
Je beweegt je voort met kleine passen omdat het glad is buiten en nat in de hal in de rij voor de jassen. Er heerst die uitgelaten stemming van samen uit en een deken van stemmen rust licht op de hoofden. Je denkt aan de blauwe ballonnen buiten, die aan de koude trapleuning waren vastgebonden, hoe ze zachtjes schokten op de ijzige lucht en hoe zij er met haar vingers gedachteloos in prikte. Je kijkt al maanden verliefd naar die handen, die zo vluchtig bewegen. Net vlinders. Ze is het kostbaarste wat ik bezit, denk je, en je weet dat het niet waar is, dat ze het kostbaarste is wat je nooit zult bezitten.
De zaal is een kamer die jullie lachend betreden. Sjoerd is er ook, met Anna en Lea. Ze kussen je, knipogen, halen drinken. Als eenmaal het concert begint, slaat die vreemde opwinding op anderen over, alsof iedereen een slok uit dezelfde fles heeft genomen. Het heeft iets met het donker te maken, de drukkende warmte en de stem van de zanger die – hoog in zijn uithalen – trilt in je borst. Muziek was iets wat je altijd alleen deed. Nu doe je ‘t samen.
Je hart lijkt een soldaat die avond, die gehoorzaam marcheert op de maat van de drums. Je hebt stoofperen bij je, ze liggen boven, in de garderobe in een tupperware bakje. Je moeder heeft ze meegegeven. Haar stem beefde. Of je wel goed eet, in de stad. De beat dreunt, de tijd stolt. En je voelt, je merkt aan alles dat je niet de enige bent. Iedereen hier heeft zo’n marcherend hart.
De barvrouwen hangen over de toog, ze zijn opgetogen, hun mascara is uitgelopen en de tap draait overuren want de euforie maakt dorstig. De gin-tonics worden doorlopend aangevoerd. Gul zijn je vrienden, gulzig je meisje. Iedereen kijkt naar de band, maar jij kijkt naar haar. Hoe ze danst met haar ogen dicht. Je vindt het even dapper als prachtig, de blonde wimpers, het bijna lichtgevende haar, hoe ze drinkt, door een rietje. Je bent deze taal nog lang niet machtig, dat weet je. Je zoekt in het donker haar hand. En je wenst dat er nooit iets verandert.
De lucht is verzadigd van rook en adem en de nummers rijgen zich aaneen tot een verhaal dat je nooit zult kunnen navertellen maar dat traag als stroop stroomt door je aderen. Buiten waait sneeuw tegen de ramen. En zacht, heel zacht snijdt het gekleurde licht door haar heen. Je denkt aan hoe ze vannacht wakker lag en je niet meer kon doen dan over haar smalle rug strijken, zeggen dat het goed komt. Aan hoe ze – later nog – naar het plafond heeft gestaard terwijl jij sliep. En je denkt dat zelfs de grootste liefde nog tekortschiet omdat je het niet van haar kon overnemen, als een volle verhuisdoos, zodat ze kon rusten, al was het maar even.
Nu is ze moe, ze staat naast je en kijkt glazig naar de figuren die in de verte over het podium bewegen. Alleen de bassist verzet geen voet, staat als een mast op een schip in een storm en je neemt haar gezicht in je handen, fluistert dat het goed komt en je plakt er een liefdesverklaring aan vast want je hart ligt als een hostie op je tong die avond, je denkt: de muziek draagt mijn liefde naar binnen, haar hoofd in, haar hart in, als een verstekeling.
Er komt onvermijdelijk dat moment dat de muzikanten het podium verlaten en dat er geschreeuwd wordt om een toegift, er moet een toegift komen, er moet iets toegegeven worden, dat het niet genoeg was, dat het nooit genoeg is, dat jullie je naakt voelen in de stilte, bijna beschaamd.
Dat niets voor eeuwig is, weet je pas later, als de laatste klank op de vloer te pletter is geslagen en weggeveegd met de resten glas en de slingers waarvan niemand weet hoe ze er kwamen. De kou trekt door de ramen want het is een bittere winter, de mensen hebben hun jassen weer meegenomen.
Ze wacht je op bij de deur. De rook die ze uitblaast blijft met haar adem in de lucht hangen, een witte wolk boven het trottoir. Je hebt haar niet, en toch het gevoel iets groots te verliezen. Backstage klinkt het gestommel van de band die de avond mogelijk maakte. Ik moet de band bedanken, denk je, voor wat er van vanavond in mijn geheugen blijft hangen, voor de muziek en dat we allemaal een glas uit onze handen lieten vallen zonder dat het uitmaakte.
Verderop zijn je vrienden achter een auto verdwenen, gooien sneeuwballen die met zachte plofjes voor jullie voeten landen en lachen in het lantarenlicht, dat zie je zelfs hier nog, de witte sneeuw, de witte tanden. Je hebt de tas met de stoofperen uit de garderobe gehaald en iemand heeft de ballonnen losgelaten.
Meer weten?
- Nijmeegse Kunstnacht
- Literair Productiehuis Wintertuin (bedenker van het programma in Merleyn)
- Helena Hoogenkamp
In sommige rondes las ik trouwens niet bovenstaand verhaal voor, maar dit: Ode aan Roosje.