De moeder zegt: ‘Ik doe dit voor jou. Ooit zul je me dankbaar zijn. Geloof me.’ Ze ritst de jas van de zoon dicht, tot zijn kin. Toen hij jonger was kwam er soms een stukje vel in de rits, maar hij heeft geleerd zijn hoofd naar achteren te kantelen en kijkt gelaten naar het plafond. ‘Je had je moeten scheren’, zegt de moeder, ‘als je straks aankomt zullen ze denken dat ik een lui zwijn heb gestuurd, te beroerd om voor zichzelf te zorgen.’ Ze heeft meteen spijt dat ze ‘lui zwijn’ heeft gezegd. ‘Sorry’, zegt ze.
Toen ze vanmorgen de dekens van de zoon aftrok krulde hij zijn witte lichaam op tot een bal. Zijn haar was ongewassen en hij droeg niets dan de grijze pyjamabroek die van zijn vader is geweest. Zijn ruggengraat stond scherp afgetekend tegen het grauwe onderlaken. Hij heeft tenminste een ruggengraat, dacht de moeder en ze vroeg zich af waarom bij de zoon alles gepaard gaat met tegenzin. In de baarmoeder moest hij er ongeveer zo bijgelegen hebben, samengebald rond de glibberige navelstreng en bereid daar voor altijd te blijven. Bereid zich schrap te zetten in de warme, vochtige holte tot de tangen hem kwamen halen.
‘We gaan zo naar het vliegveld’, zegt de moeder aan de telefoon tegen haar zus. Ze staat bij het dressoir met de familiefoto’s in haar te warme jas, de nette blauwe. De zoon heeft zijn tante nog nooit ontmoet en komt nieuwsgierig met zijn koffer van de gang de woonkamer binnen. De moeder en de tante zijn het erover eens: Canada is precies wat de zoon nodig heeft. Canada heeft dingen die Nederland niet heeft. Constructieve dingen zoals natuur en tegenslagen. Dingen die je nodig hebt om je klein en nietig te voelen. Om jezelf echt tegen te komen. Zo’n ticket kost een hoop geld, maar dan heb je ook wat.
Soms vreest de moeder dat het in de baarmoeder al is misgegaan, dat ze toen al te zacht is geweest. Dat er maar negen maanden voor nodig zijn om iemand te doen besluiten dat binnen beter is dan buiten, liggen beter dan staan, stilstand beter dan beweging. In de boeken over veranderingsmanagement die ze leest, noemen ze de kleine ruimte waarin de zoon zich beweegt de comfortzone.
‘Jullie kunnen hem morgenochtend om zes uur ophalen’, zegt de moeder. Terwijl ze de hoorn aan haar oor drukt kijkt ze met een schuin oog naar de zoon, die zijn jas weer heeft uitgetrokken en zittend op de rand van zijn koffer aan een level begint van een spel op de Playstation dat hij al zeker dertig keer heeft uitgespeeld. Zijn vingers bewegen snel op de controller. Soms drukt hij vier knoppen tegelijk in. ‘We vertrekken nu’, zegt de moeder tegen de tante en ze probeert het ook echt te geloven. Dat ze de tachtig kilo zoon eigenhandig de auto in kan krijgen en dat hij ooit gelukkig wordt. Een gelukkig mens.
‘We vertrekken nu.’