Het trompetje van Rogier

Ik schreef dit verhaal tijdens (en als reactie op) de jaarlijkse Expertmeeting van het Netwerk Academische Communicatieve Vaardigheden (NACV). Het viel in de smaak.

Het moet in 1994 geweest zijn, dat ik mijn eerste werkstuk schreef. Het was in de klas van juf Melinda en ik was precies 10 jaar oud.

Over juf Melinda hadden we van de kinderen uit groep 8 al veel dingen gehoord. Bijvoorbeeld dat ze hard in je bovenarm kneep als je zat te kletsen, dat ze in de kleine pauze soms wel vijf sigaretten achter elkaar rookte en dat je voor boekbesprekingen altijd een goedje kreeg als je iets koos van Toon Tellegen en een uitstekendje als je iets koos van Annie M.G. Schmidt.

Ze zeiden ook dat juf Melinda communicatieve vaardigheden heel belangrijk vond, zodat het ons niet verraste toen ze daar in de eerste week al over begon.
‘Ik vind bijna niets zo belangrijk als communicatieve vaardigheden’, zei ze tegen de klas. ‘Communicatieve vaardigheden heb je nodig om elkaar te begrijpen, om écht contact te maken. Als je geen communicatieve vaardigheden hebt, sta je in feite alleen in de wereld.’
De juf zei dat Rogier Lubbers, die stotterde, een voorbeeld was van iemand met niet zulke beste communicatieve vaardigheden en dat hij daarom waarschijnlijk zo weinig vrienden had.
De hele klas keek naar Rogier en Rogier keek naar zijn tafeltje. Ik zag dat hij knalrode oren kreeg maar zei er niks van. Ook al liep ik altijd samen met hem naar school omdat we in dezelfde straat woonden.
‘Ik kan er gewoon niet genoeg op hameren’, zei de juf, ‘communicatieve vaardigheden zijn cru-ci-aal. Communicatieve vaardigheden zijn de toekomst.
En om te zien hoe het er eigenlijk voor staat met jullie communicatieve vaardigheden, moeten jullie een werkstuk maken. Het mag overal over gaan maar je moet er twee boeken voor lezen en een interview houden.’
Annelies van Vleuten stak haar vinger op. Ze droeg roze nagellak die precies paste bij haar roze jurkje. ‘Wat betekent ‘communicatieve vaardigheden’ eigenlijk?’
‘Dat is een goede vraag, Annelies,’ zei de juf, ‘communicatieve vaardigheden’ betekent dat je goed kunt communiceren.’
Omdat Annelies nog wat glazig keek, vulde ze aan: ‘Dus dat je goed kunt praten en schrijven.’
Ik vroeg me af waarom ze vanaf het begin niet gewoon ‘goed praten en schrijven’ had gezegd, als ze dat ook bedoelde.
‘Dank u wel’, zei Annelies. Ze zei het heel overdreven, alsof ze het echt interessant vond. De roze strik in haar haar wipte op en neer.
‘Wat ik verder heel belangrijk vind,’ zei de juf, ‘is dat jullie zelf nadenken.’

In mijn hele leven heb ik nooit meer iemand leren kennen wiens naam zo goed bij hem paste als Rogier Lubbers. Alles aan Rogier Lubbers leek los te zitten. Zijn armen bungelden langs zijn lijf en hij liep een beetje gek en bij het praten spuugde hij altijd een beetje. Hij droeg legergroene fleecetruien en grijze afritsbroeken en had een praktisch kapsel want anders, dat hadden we zijn moeder een keer op het schoolplein horen zeggen, kwam hij toch maar thuis met luizen.

‘Waar doe jij je werkstuk over?’ vroeg ik Rogier toen we ’s middags naar huis liepen.
‘De fanfare natuurlijk’, zei hij.
Rogier zat bij de jeugdfanfare, daar speelde hij trompet. Als het raam van zijn kamer openstond en de wind die goede kant op blies, kon ik hem soms horen oefenen. Het klonk altijd een beetje treurig, zo’n trompetje alleen, maar ik vond het toch heel knap want Rogier kon wel twintig liedjes en ik deed al drie weken over De waarheid van Marco Borsato op de blokfluit.
‘Ik doe het over aardappelen’, zei ik, ‘en ik ga naar de boerderij om mijn opa te interviewen.’

‘Jullie kunnen veel van elkaar leren’, zei de juf een paar weken later, ‘daarom ga ik de werkstukken plenair bespreken.’
De vinger van Annelies schoot omhoog.
‘Wat is plenair?’
‘Klassikaal’, zei de juf, ‘samen.’ Nou, dan begin ik ook maar gewoon met het werkstuk van Annelies, vervolgde ze, ‘dat gaat over pony’s. Ik vind het heel goed Annelies. Er zitten mooie foto’s bij, zijn die van je eigen pony?’
Annelies knikte.
‘Ik deel het werkstuk even rond. Kijk er goed naar want dit is dus een voorbeeld van hoe het wél moet.’
Terwijl het verslag de klas doorging, klonk er instemmend gemompel en tegen de tijd dat ik het onder ogen kreeg, had ik er hele hoge verwachtingen van. Het viel me dan ook behoorlijk tegen dat Annelies er niet eens een dankwoord in opgenomen had, terwijl je er donder op kon zeggen dat haar moeder haar bij de opdracht had geholpen. Zelf had ik een heel kantje gewijd aan het bedanken van mijn opa, mijn neef Sven en de mevrouw van de bieb. Dat was, na hun eindeloze geduld en hun bezielde begeleiding, wel het minste dat ik kon doen, vond ik.

‘Nu stuur ik een middelmatig voorbeeld rond’, zei de juf. Tot mijn verrassing stak ze mijn werkstuk in lucht. Ik had er nota bene twee volle middagen aan gewerkt, terwijl ik ook met mijn neef Sven ijs had kunnen eten in het dorp. Mijn werkstuk ging over de oorsprong van de aardappel op het Europese continent, de soorten aardappelen die je had, de weg van pootaardappel tot oogst, de verschillende werktuigen die gebruikt werden op het land, bedreigingen voor de aardappel en ik was smeuïg geëindigd met dingen die je allemaal van de aardappel kon maken. Veel mensen stonden er niet bij stil, schreef ik, maar de lekkerste dingen werden van aardappel gemaakt, zoals friet en chips.

‘Ik heb sterk de indruk dat jij stukjes uit de boeken hebt overgeschreven’, zei de juf, ‘en dat mag echt niet. Stukjes overschrijven is eigenlijk stelen. Je steelt geen spullen maar de ideeën en woorden van iemand anders, en dat is misschien wel het ergste wat je als schrijver kunt doen.’
Ik vroeg me af hoe het dan zat met poëziealbums. Daar schreef ook iedereen versjes over van een oom of tante. En trouwens, ik had bijna niks overgeschreven! Alleen de zinnen die in het boek mooier waren dan ik ze zelf zou kunnen bedenken. Je hoefde niet alles zelf te verzinnen, vond ik.

‘Verder’, zei de juf, ‘moet een werkstuk gaan over de objectieve kanten van aardappelen en niet om of Elske aardappelen wel of niet lekker vindt.’
Annelies vroeg wat ‘objectief’ was.
‘Objectief betekent dat iedereen het erover eens kan zijn’, zei de juf, ‘over dat aardappelen lekker zijn kan niet iedereen het eens zijn.’
‘Zelfs friet niet?’, vroeg ik ongelovig. Ik kende in de hele klas niemand die geen friet lustte en zelfs mijn neef Sven, waarvan ze zeiden dat hij een moeilijke eter was, vroeg om een tweede portie als oma op zaterdag frituurde.
‘Het gaat in een werkstuk om de feiten’, zei de juf, ‘en niet om je mening.’
‘Maar we moesten toch zelf nadenken?’, vroeg ik.
‘Je moet zelf nadenken’, antwoordde de juf, ‘maar er zijn ook gewoon regels.

‘Ten slotte nog een voorbeeld hoe het echt niét moet’, zei de juf.
Aan de rode oren van Rogier zag ik dat het zijn werkstuk moest zijn, dat als laatste van hand tot hand ging.
Na lang aarzelen stak hij bevend een vinger op.
‘Rogier,’ zei de juf.
‘Zou ik misschien mogen weten wat er goed aan was en wat niet?’
‘Dat heet feedback’, zei de juf. Ze streek vermoeid over haar gezicht. ‘Tja, Rogier, de belangstelling voor feedback op jullie werkstukken was overweldigend terwijl het aantal plaatsen beperkt was. Ik moest dus helaas veel mensen teleurstellen. De 20 mensen die verzekerd waren van een plek, hebben hierover separaat bericht ontvangen. Belangstellenden die zich daarna hadden aangemeld staan nog steeds op de wachtlijst.’
Rogier keek haar geschrokken aan.
‘Nou, vooruit’, zei de juf. ‘Ik kan er wel snel iets over zeggen, namelijk dat ik het gewoon niet heb kunnen lezen. Dat hándschrift, Rogier, dat hándschrift. Ik dénk dat je werkstuk over de fanfare ging, maar dat komt toch vooral door de plaatjes.’

Daarna liep het volledig uit de hand. Rogier rende huilend de klas uit en toen ik opperde dat hij zijn werkstukken voortaan op de computer zou typen, zei de juf dat al dat digitale maar een modegril was, en dat we gewoon met vulpennen bleven schrijven. ‘Dat is óók een communicatieve vaardigheid’, zei ze, ‘dat je met een vulpen overweg kunt.’

Toen ik na school een glaasje limonade dronk in de achtertuin, hoorde ik in de verte het trompetje van Rogier. Ik dacht aan het werkstuk over de fanfare en de grote rode ‘O’ die de juf erop had getekend. De ‘O’ van onvoldoende, al zou het ook een nul kunnen zijn en dat was wel heel erg want mijn neef Sven had gezegd dat je zelfs op de middelbare school altijd nog wel een 1 kreeg voor de moeite.
Het trompetje klonk die middag zo droevig en zo mooi dat ik er tranen van in mijn ogen kreeg die ik snel wegveegde toen mijn moeder de tuin in kwam met een theedoek. Ze stond even stil en luisterde ook. ‘Prachtig’, zei ze.
En ik dacht: Kon je hier maar een nietje doorheen doen. Door de muziek van Rogier uit het raam. Dan had hij vast een ‘goedje’ gehad, of misschien zelfs een ‘uitstekendje’.