Oma deed het gulzig. Met een grijpgrage hand om mijn hele arm of been terwijl ze zei: ‘Ik zou je wel op kunnen vreten.’ Dan kwam de droppot tevoorschijn en zong ze, haar handen afvegend aan het geblokte schort: ‘Die opa, die opa, die opa, niemand is een opa zoals hij.’
Mijn vader doet het met dezelfde gretigheid maar venijniger. Hij mikt met de verweerde nagels van zijn werkmanshanden op het randje van mijn oor. Dat zachte, roze randje. Daar knijpt hij in. En in staartjes van jonge konijntjes heb ik hem zien knijpen, omdat ze dan zo leuk sprongen.