Oma

 

Deze tekst schreef ik voor de avond 50 jaar Nijmeegse popmuziek. Ik mocht hem ook voorlezen op de lokale radio.

‘Nu moet ik ophangen’, zeg ik, ‘we gaan naar Doornroosje.’
‘Wat is dat dan?’, vraagt oma nieuwsgierig.
‘Een poppodium.’
‘Ach zo …’
‘Er komt een band en het voorprogramma begint al over 10 minuten dus we zijn aan de late kant.’
‘En die heet Doornroosje?’
‘Wie?’
‘Die muziekgroep.’
‘Nee, die tent heet Doornroosje.’
‘Is het in een tent?’
‘Nee, geen tent. Die concertzaal, waar het is, dié heet Doornroosje.’
‘Wat gek …’
‘Dat is helemaal niet gek,’ zeg ik kribbig, ‘dat is origineel. Tenminste anders dan dingen in Heteren die namen hebben als Het Wapen en Café Zeldenrust, terwijl ik daar nooit iemand zie zitten.’
‘Zeldenrust is in Driel’, zegt oma bestraffend.
‘Prima, maar ik ga nu dus.’
‘Op de fiets?’, vraagt oma nog snel.
‘Op de fiets.’
‘Zo laat nog? Want je hoort hele akelige dingen, tegenwoordig. Van meisjes alleen. Ik zag het op TV Gelderland, dat ze bij meisjes achterop de fiets springen en dan moeten ze pinnen. Dat gebeurt ook in Nijmegen.’
Ik kijk op mijn horloge. Het is vijf voor half negen. ‘Ik ben bijna dertig, oma!’
‘Maar het gebéurt. Ik heb het zelf gezien, het gebéurt!’
Als oma zo klinkt valt er niks tegen te beginnen. Dat weet ik ook wel.
‘Nou, dan denk ik dat ik maar thuisblijf.’
‘Echt?’
‘Nee.’
Aan de andere kant van de lijn blijft het stil. Ik zie haar voor me. In de paarse badjas in de leunstoel bij het raam. Haar zwarte oogjes turend naar het dressoirtje bij de achtermuur, met de foto’s van alle kleinkinderen.
‘U hoeft zich écht geen zorgen te maken,’ zeg ik verzoenend, ‘Ik pas altijd goed op mezelf.’
Ik denk haar kunstgebit te horen, dat heel zachtjes loskomt en weer met de tong wordt vastgedrukt.
‘Fijne avond dan, hè?’, zeg ik.
‘Jij ook’, klinkt het droogjes.
‘Geen zorgen maken, hè?’
‘Ik beloof niks’, zegt oma. En dan hangt ze op.