Het moet in 1993 geweest zijn, dat ik Barry Hermans op zijn smoel sloeg. Ik had de hele pauze besteed aan het verzamelen van sneeuw en toen de bel ging had ik een klomp zo groot als een baby in mijn armen. De sneeuw pakte niet goed, ik moest me concentreren om alles bij elkaar te houden, de armpjes, de beentjes, het hoofdje. Behoedzaam droeg ik mijn kind naar de rij. Ik wiegde haar zachtjes in mijn armen, uit mijn vingers was het gevoel al lang verdwenen.
Ik sloot aan achter Barry, die landerig met de punt van zijn schoen tegen de aangekoekte ijskorsten op de tegels schopte. Kleine brokjes bruin ijs schoten los en ketsten weg over het plein. Hij keek ze na en liet zijn blik toen via de beschilderde ramen van groep 3, de besneeuwde heg en het klimrek naar de baby in mijn armen dwalen. Ik fluisterde haar juist toe dat ik haar zometeen achter moest laten. Dat ik haar – toe liefje, niet huilen – het liefst met me mee naar binnen zou nemen, maar dat dat niet kon omdat ze zou smelten. Ik zou elke seconde aan haar denken, echt waar, en ik zou haar weer ophalen, om kwart over drie, beloofd.
De vuist van Barry Hermans schoot zonder aankondiging uit de mouw van zijn jas. Hij kwam met een klein plofje op mijn kind terecht, zodat ze uit mijn armen glipte en op de grond in grote stukken brak. Secondenlang waren daar alleen de brokken aan mijn voeten, Barry en ik. Het rumoer van de klas verdween naar de achtergrond, ik kneep mijn ogen tot spleetjes. Vreselijk langzaam begonnen Barry’s mondhoeken aan hun weg naar boven. Zijn beugel blikkerde in het fletse winterlicht. Maar nog voor zijn kakelende lach uit de smalle borstkas ontsnapte, haalde ik uit en sloeg hem met mijn vlakke hand in zijn gezicht. Zijn bril schoof een stukje omhoog en bleef daar hangen. Scheef. Hij knipperde beduusd achter de dikke glazen.
Het ging zo snel dat het de rest van de klas was ontgaan. Wel keerde het geluid van roepen en stommelen ineens op volle sterkte terug. Gepaard met een zware, kloppende pijn in mijn hand. Barry draaide zich om, zijn schouders hoog opgetrokken. De pijn werd erger, mijn vingers begonnen te gloeien, het kloppen werd heviger. Ik bedwong de tranen. Ik kon moeilijk gaan staan janken terwijl ik zelf de klap had uitgedeeld. Terwijl de rij in beweging kwam keek Barry schichtig over zijn schouder. Ik deed of ik het niet zag en stapte zonder nog omlaag te kijken over de restanten van mijn baby heen.
We stampten onze schoenen schoon op de mat. Toch was het linoleum tot ver achterin het klaslokaal nat. Bij de gootsteen, waar ik mijn rode vingers onder een lauwe kraan hield, kwam Barry weer naast me staan. Zijn oogjes klein en waterig. Ik zette me schrap, klaar om dit verder uit te vechten als het moest. Maar hij grijnsde en zei: ‘Goeie rechtse’. Ik knikte zonder te antwoorden. Hij draaide zich om en liep naar zijn plek. Door zijn dunne haar zag ik hoe de pootjes van zijn bril zich helemaal om zijn oorschelpen krulden.