Naar zee

Opa gooit zijn sandalen in de lucht. Ze landen met een plofje in het zand, dicht bij mijn hoofd. Ik til mijn hoofd op en volg hem in zijn moeizame gang door het zand. De zon hangt laag. Een roze bal boven het water. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes. Naast me ligt Boris. Zijn ademhaling loopt synchroon met het ruisen van de zee, alsof hij een stukje zee heeft ingeslikt, al zijn het geen golven maar lucht dat wegspoelt en weer aangezogen wordt in zijn lijf. Zijn vacht ziet er stroachtig uit.

Opa is al bijna bij de strook met wit schuim. Nu het zand nat en samengepakt is, worden zijn stappen groter. Zijn hakken maken kuiltjes. Soms loopt hij precies zo. Dan lijkt het alsof hij weet waar hij naartoe gaat. Dan kan hij ineens beginnen over het bestuurswerk bij de bank. En over de laatste politieke ontwikkelingen. Als hij bij het water is ga ik hem halen, neem ik me voor. Boris zucht diep, alsof hij mijn gedachten kan raden en weet dat ze niet waar zijn. ‘Ik zweer het’, zeg ik hardop. ‘Als hij bij het water is ga ik hem halen.’