De badmeester

BadmeestersOp het moment dat zijn voeten de verende duikplank verlaten vergeet hij alles. Tussen water en plafondlicht draait zijn gestrekte lichaam als een kurkentrekker om zijn as. Enkele schroef, dubbele schroef. Zijn ogen zijn gesloten. Het lichaam kromt zich tot een bal in de lucht. De snelheid trekt aan zijn wangen. Op het gonzend trillen van de duikplank na, is het stil. Eerste salto, tweede salto, dan, vlak voor hij het water raakt, de handen gestrekt voor zijn hoofd als de punt van een pijl. Moeiteloos glijdt hij onder het wateroppervlak. Een kleine golf, dan heel lang niks. Alleen het witte lichaam met het verwassen rode zwembroekje dat over de bodem van het zwembad beweegt.

Eenmaal boven brengt hij zijn haar in model met het zelfvertrouwen dat een olympisch kampioen past: met een zwaai van zijn hoofd, veel wegspattend water en één hand om de boel glad te strijken. In het aarzelende applaus van de ouders op de tribune hoort hij de uitzinnige menigte van de Zomerspelen van ’88. Het geritsel van hun boterhamzakjes wordt het ruisen van de duizenden vlaggen.

Hij wendt zich tot de twaalfkoppige jury waarvan de leden met opengevallen mond naar hem zitten te kijken. De lippen blauw, de dunne knieën stevig om de rand van het bad geklemd. Daar komen de bordjes: drie negens, negen tienen. Hij hijst zich uit het bad. Maakt een kleine buiging en loopt terug naar de aluminium trap als een ster naar de kleedkamers. De korte broek die daar op de grond ligt is nog warm. Net als de lichtgele polo met het logo van het Sportfondsenbad.

En precíes als de altijd bemoeizuchtige kantinejuffrouw terugkomt van haar plaspauze en plaatsneemt in haar witte plastic stoel aan het raam, springt het laatste kind van zwemgroep de Kikkertjes terug in het water. De ouders kauwen bedaard op de resten van hun brood.

Het enige dat dan nog van zijn grootsheid getuigt zijn, op de gebarsten beige tegels, de natte voetstappen in maat 44 die langzaam opdrogen in de benauwde lucht.