‘Moet ik netwerken of net doen of ik werk?’ vroeg ik de loopbaanadviseur. Ze zei dat ik er met die mentaliteit niet kwam en wees me de deur. Ik stond er alleen voor.
‘Goedemorgen.’
Het duurde even voor ik doorhad dat de groet aan mij gericht was. Ik rechtte mijn rug. Na een hele ochtend harken zag de tuin er nog steeds rommelig uit. Tegen het hekje leunde de postbode. Hij reikte me met gestrekte arm een brief aan.
‘Bedankt.’
‘Het is mijn werk,’ zei hij schouderophalend, alsof werk en waardering elkaar per definitie uitsloten.
Op de envelop stond mijn achternaam verkeerd geschreven en door mijn hoofd schoten de bedrijven waar ik de afgelopen weken had gesolliciteerd.
‘Het zal wel fijn zijn om zo in de buitenlucht te werken,’ zei ik om een opkomend gevoel van onrust te onderdrukken.
De postbode keek op van het stapeltje brieven dat hij sorteerde.
‘Nu gaat het wel, maar in de winter is het vreselijk.’
‘Ja, dat zal inderdaad wel’, zei ik. ‘Sorry.’
‘Ik geef veel liever zangles,’ bekende hij.
Hij oogde jong, ik schatte hem hooguit dertig. Uit zijn korte broek staken tanige, gebruinde benen.
‘Echt?’
‘Absoluut! Daar ligt mijn hart. Als ik ervan kon leven zou ik alleen nog maar zangles geven. Zingen heeft tenminste zin.’
Hij glimlachte. Zoals zo vaak wist ik niet goed wat ik verder met het gesprek aanmoest en zweeg ongemakkelijk. Ik besefte dat ook een sollicitatiegesprek onvermijdelijk stroef zou verlopen en dacht onwillekeurig aan mijn neef met zijn vlotte babbel, en aan mijn oom met zijn nog vlottere babbel. De eigenschappen die het leven makkelijker maakten waren in onze familie ongelijk verdeeld.
‘Ik moet denken aan mijn neef Boudewijn,’ zei ik ten slotte, ‘die wilde altijd dj worden en nu hangt hij de snelle zakenman uit.’
‘Boudewijn…’ herhaalde de postbode, ‘Treedt hij toevallig op als dj B2B?’
‘Weet ik niet?’ Het leek me sterk.
‘Want die is heel goed,’ vervolgde de postbode, ‘hij draaide laatst in Café de Klap.’
‘Nee, dat zal dan wel niet,’ weerde ik af, ‘Boudewijn is nu manager. Die heeft daar de tijd niet voor. Hij woont trouwens niet eens in de buurt.’
‘Oh, oké,’ zei de postbode. Er klonk iets van teleurstelling in zijn stem. ‘Het had gekund.’
‘Ja, het had misschien wel gekund’, zei ik om hem een plezier te doen.
De postbode keek op zijn horloge.
‘Dan ga ik maar verder’, zei hij, nam zijn tas van de grond, knikte kort en liep het pad van de buren op. Toen hij even later weer voorbij kwam, hoorde ik hem neuriën.