A little distant, maybe

Altijd.
Bij binnenkomst de milde maar onmiskenbare angst dat zich iemand achter de deur heeft verscholen. De lamp boven de eettafel die flikkerend aan gaat. De stilte waar je op stuit, als op het dikke rubber van een luchtkasteel dat je zelf hebt opgeblazen. Met lucht uit eigen longen.

Over de balkondeur schuift nu je weerspiegeling. Je ziet er opgejaagd uit. Om dat niet te hoeven zien sluit je de gordijnen, draai je de verwarming hoger, leg je de post op aanrecht. In je jas is het warm, kleverig als in een tropisch land, van het traplopen. Je wilt iets zeggen om de ruimte voor je te winnen. Om je de bank, de tafel en de stoelen weer toe te eigenen. De tv, de stereo, het bed. Maar niets schiet je te binnen. Op het aanrecht staat een bord met broodkorsten. Je schuift ze met je wijsvinger heen en weer. De ketel staat nog op het fornuis, de bestekla zit nog dicht, de messenset is nog compleet. Dat was het tweede waar je ogen naar zochten. Het eerste was de laptop. De oude Fujitsu Siemens Amilo die niemand wil hebben.

En zoals een bergbeklimmer ten slotte zijn vlag in een versleten bergtop plant, plant jij je achterwerk in de bank. Daar schakel je naar vertrouwde kanalen, duw je je schoenen onder de salontafel, waar je er niet over kunt struikelen, en strek je je benen. En de schaduwen die onder de kieren van de deuren door glijden, die negeer je. Dat zijn de schoothondjes van de duivel.
Die blaffen veel maar bijten zelden.