In de vijfde aflevering van het pretentieloze literaire tijdschrift Kutgitaar sta ik met dit verhaal.
Meneer en mevrouw van Boven waren op weg naar een verjaardag. Bob was voor hen uitgereden in zijn eigen auto. Een donkerblauwe Volkswagen Golf uit ‘95. ‘Ik ben erg trots op Bob,’ zei mevrouw van Boven. ‘Ja, ze staan in no time op eigen benen,’ zei meneer van Boven, die gemeenplaatsen nooit meed, ‘en dan vliegen ze uit.’ Ze reden over een provinciale weg en het was rustig op deze zaterdagmorgen. ‘Het heeft wat pogingen gekost,’ mijmerde mevrouw van Boven verder, ‘maar het is hem wel gelukt.’ Ze keek voor zich uit. Even verderop lag iets langs de kant van de weg. Toen ze erlangs kwamen zag ze dat het een koplamp was. ‘Hoe vaak is hij nou uiteindelijk gezakt?’ vroeg haar man. ‘Zes keer,’ antwoordde ze. Weer doemde een voorwerp op. Het lag net op hun weghelft zodat meneer van Boven een beetje moest uitwijken. Een wieldop. ‘Die faalangsttraining was daarom een goede zet,’ vervolgde mevrouw van Boven, ‘want hij kan het wel, maar dat ziet hij vaak niet. Dat heeft hij van jou.’
Meneer van Boven zette de radio aan. Toen hij niet meteen de juiste zender vond, boog hij zich naar het display. Hij keek net op tijd weer op om uit te wijken voor een derde voorwerp, groter dit keer. Het was een portier. Gewoon een los portier. Het lag met de binnenkant naar boven en er staken boekjes uit het opbergvakje. Meneer en mevrouw van Boven keken er samen naar via de achteruitkijkspiegel.
Op de radio speelde countrymuziek. Daar hield meneer van Boven erg van maar zijn vrouw niet zo. Dat knauwerige Amerikaans, daar had ze het niet zo op. Het aantal auto-onderdelen dat ze tegenkwamen nam nu toe. Ze zagen in korte tijd nog twee wieldoppen, een zijspiegel, een hoedenplank en een motorkap. Je moest goed kijken om te zien dat dat laatste een motorkap was. Het lag verkreukeld in de berm, als een grote prop papier.
Het landschap veranderde een beetje nu ze dichter bij de stad kwamen. Het werd grauwer. Meneer van Boven kwam niet graag in de stad. ‘Als ze je niet overhoop schieten, dan rijden ze je het wel…’ vond hij. ‘Je moet overal ogen hebben.’ Op de radio liep een liedje af en begon een reclameblok. ‘Carglass repareert, Carglass vervangt’, zong een vrouw. Mevrouw van Boven zette de radio wat zachter. Dit was het moment waarop ze zich op ging maken, wist meneer van Boven en inderdaad, ze klapte het zonneschermpje boven haar hoofd uit en nam haar tas op schoot. Met een doekje boende ze eerst het spiegeltje schoon. Daarna stiftte ze haar lippen. Met hetzelfde doekje veegde ze ten slotte om haar mond de lippenstift weg, want hij was ergens overheen gereden en toen schoot ze uit.
Vlak voor ze de stad inreden moest meneer van Boven uitwijken voor een losse carburateur. Waar de aanzuigslang was afgescheurd lag een plasje brandstof op het wegdek. Het had iets weg van een hart dat nog bloedde. ‘Zonder de rikketik kom je niet ver’, mompelde hij. Daarna werden ze plotseling omgeven door dikke rook zodat hij vaart moest minderen. Hij tuurde naar de verkeersborden. Zijn vrouw klapte het zonneschermpje terug en zette de radio weer harder. Ze reden nu stapvoets. Op de andere weghelft waren vaag de contouren van een gehavende auto te onderscheiden. Meneer van Boven keek ernaar, maar zijn vrouw spoorde hem aan: ‘Rij liever door, we zijn al zo laat. We hadden beloofd er om twaalf uur te zijn. Bob zit waarschijnlijk al aan de taart.’