Voor de biënnale Gelderland schreef ik, in opdracht van Wintertuin, een tekst. De tekst is een reactie op het thema van de biënnale en de bijbehorende tentoonstelling in het MMKA. Wat dat thema dan wel was, hoor ik u denken.
“Condensed Reality – de wereld zien in een korrel zand.”
1.
In de trein is het bloedheet. De man in het zitje voor me heeft zijn raampje opengeschoven en zijn hand naar buiten gestoken. De hand bungelt achteloos achter het glas. De vingers zijn licht gekromd. Ik moet aan een pot augurken denken. In het felle middaglicht glanst zijn trouwring. De schaduw van de trein schuift over de weilanden. Mijn schaduw gaat op in die van de trein. Er is maar één tegenligger voor nodig, denk ik, om de hand van de man eraf te rukken. Tussen een gewone dag en de ergste dag van je leven zit niets meer dan een oogwenk. Ik zou die man moeten waarschuwen, denk ik.
2.
Ik heb eens gelezen dat boeddhistische monniken die zich tijdens het mediteren één voelen met het universum minder hersenactiviteit hebben in het gebied dat de verhouding tussen hun lichaam en de omgeving registreert. Dat is het gebied dat ervoor zorgt dat ik mijn voeten hoog genoeg optil als ik de trap oploop, zonder dat ik steeds hoef te kijken. De laatste keer dat ik me één voelde met het universum was met Oud en Nieuw. Ik had te veel goedkope champagne gedronken. Op weg naar huis struikelde ik over het opstapje van de bus.
3.
Van het gedicht Afsluitdijk dat Vasalis in 1940 publiceerde herinner ik me alleen de eerste zin. ‘De bus rijdt als een kamer door de nacht’. Van die zin krijg ik tranen in mijn ogen.
4.
Ik was nog klein. Ik ontmoette in het ziekenhuis een man. Hij miste een arm. Hij droeg een overhemd met korte mouwen en het linkermouwtje stak als een lege huls langs zijn lichaam. Toen hij me zag kijken zei hij dat ik mijn armen nooit te ver uit een rijdende auto moest steken. Dat één tegenligger je arm eraf kon rukken. Dat tussen een gewone dag en de ergste dag van je leven maar een oogwenk zat. Soms een metertje asfalt.
5.
In het silhouet van de trein zoek ik mezelf. De ramen zijn kleine lichtblokjes in het zwart. Ik zwaai maar zoveel detail kan deze schaduw niet uitdrukken. Ik besef plotseling dat ik een detail ben. Het is afschuwelijk en prachtig tegelijk. In een interview op televisie vertelde een man die een hersentumor had overleefd dat hij, toen hij het slechte nieuws hoorde, overvallen werd door de angst het alledaagse te verliezen. Dat hij misschien nooit meer koffie zou drinken met zijn vrouw. Dat hij nooit meer de kop van de hond onder zijn hand zou voelen.