Maroc

Marokko 2009

Elke dag begint hetzelfde. We staan bezweet op, zetten iets open – een raam, een deur -, wassen ons. Voor 25 dirham eten we in de eetzaal een continental breakfast; sinaasappelsap, een chocoladecroissant, brood en abrikozenjam. Soms zit er een driehoekje in aluminium verpakte smeerkaas bij. La Vache Qui Rit. De grijnzende koe. We smeren brood voor onderweg, eten te veel, drinken.

Aan de rand van het kleverige tafelblad ligt de Lonely Planet als een vriend. Hij doet suggesties: ‘Ga naar Le Gardin Majorelle waar de cactussen tot je schouders komen’, en waarschuwt: ‘Zorg dat de taxichauffeur de meter aanzet.’ We vermijden de taxi’s, we lopen. Kleine stofwolkjes stuiven op onder onze voeten. Het is 43 graden.

Als we lang genoeg lopen, genoeg verkopers teleurstellen en genoeg aankopen doen verandert het stof in asfalt. Het asfalt stuwt hete lucht op. De hitte wil omhoog, het zweet wil omlaag, ze schuren op de rode huid langs elkaar. Sissend valt het zweet op de grond. In het stof zijn het plofjes.

‘Geef me je nummer’, roepen de jongens. ‘Nee’, zeggen wij en gaan verder. In schommelende bussen, van hurktoilet naar hurktoilet. De houten deuren sluiten slecht, op de grond ligt – in het beste geval – water. We schuiven door rood, geel, dor landschap. Soms komt het zand door de luchtroosters naar binnen.

In een museum raken we grof geweven tapijten aan. Ze zijn van kameelhaar uit het Rifgebergte. Later staan we voor een moskee met een minaret van 210 meter. ’s Nachts schijnt zijn laserstraal naar Mekka, binnen zijn de vloeren verwarmd, eronder golft de Atlantische Oceaan.

‘Maak een foto van me’, zegt een verweerde koopman. We maken de foto. We dolen en zoeken en vinden kamer na kamer na kamer. Door motten aangevreten lakens, versleten toiletpotten en grote uithangborden. We volgen een willekeurig spoor van mensen en plaatsen. We zijn altijd in de war maar nooit bang. Vaak tevreden, meestal moe.