In het portiek stond een prei te stampvoeten. Hij blokkeerde de weg naar mijn voordeur. Het was een grote prei, hij torende boven me uit. Zijn groene loof raakte bijna het plafond. Het zou me niets verbazen als hij in het weekend uitsmijter was bij een discotheek.
‘Sorry’, zei ik.
De prei draaide zich om.
‘Oh jee’, zei hij.
‘Ik…’
‘Nee ‘tuurlijk.’
Hij stapte opzij. Dat nam me voor hem in. Nadat ik het slot had opengedraaid vroeg ik of hij even binnen wilde komen.
‘Liever niet,’ antwoordde hij, ‘ik heb het niet zo op vreemden.’
‘Ach zo,’ zei ik en een grote, grote droefheid overviel me.