Val

Op een dag struikelde ik op mijn werk bij het afdalen van de trap en kletterde met mijn hoofd op de plavuizen. Anne-Wil, de receptioniste, was er het snelst bij. Haar hakken tikten kordaat op de vloer. In mijn val was ik een halve slag gedraaid, zodat ik kon zien hoe ze zich over me heen boog. Eerst stond haar gezicht nog ernstig maar al snel begon het te trillen. De mondhoeken trilden, de kin trilde, alles trilde om het proesten in bedwang te houden dat enkele seconden later doorbrak en zich zelfs ontwikkelde tot een luide schaterlach. Ze lachte zo onbedaarlijk dat ze zich in evenwicht moest houden aan de trapleuning. Haar lichaam schokte en met haar vrije hand veegde ze de tranen van haar wangen.

Vanuit mijn ooghoek zag ik hoe door de voegen van de tegels dunne straaltjes bloed rolden, van mij af. Ook Helen en Annemieke kwamen erbij staan. Ze stapten omzichtig over het bloedstroompje, om naast Anne-Wil te komen en me goed te bekijken. Ook zij begonnen te lachen. De lach van Annemieke was een tikje nasaal en had een hoog bereik.

Verschillende kantoordeuren gingen nu tegelijk open en steeds meer collega’s kwamen om me heen staan. Robert van de financiële administratie, Rita van P&O. En ja, daar kwamen ook Roos, Esther en Marieke. Zelfs Liesbeth en Corien sloten aan. Samen vormden de collega’s een halve cirkel om mij heen. Marieke, die het klaarblijkelijk niet goed kon zien en ook de kleinste van het stel was, klauterde langs mijn geknakte benen de trap op, waar ze plotseling het beste uitzicht had. Ondertussen hield het lachen aan. Steeds als een aantal mensen stopten met lachen, begonnen een paar anderen weer. Zo aanstekelijk was het. Robert leunde op Helen, en Helen op Annemieke.

Ik probeerde overeind te komen. De collega’s begonnen nog harder te lachen. Ze lachten en lachten. Het nam hysterische vormen aan. Met uiterste inspanning lukte het me te gaan staan. Aan mijn voeten lag een flinke plas bloed. En nog steeds kwam er meer bloed bij. Het kwam van ergens bij mijn voorhoofd en drupte, via mijn neus op de grond. Een enkele druppel landde op mijn geruite broek, mijn witte schoenen.

Toen ik wankelde en me moest vastgrijpen aan de muur, nam het lachen nóg meer toe. Sommige mensen hapten naar adem. Ik zag alles haarscherp, en tegelijk was er nergens een oriëntatiepunt. Alleen maar dat onafgebroken lachen dat abrupt stopte toen Robert omlaag wees, naar zijn schoen die met de neus in de bloedplas stak. Helen viste uit haar broekzak een papieren zakdoekje en op één been hinkte Robert terug naar zijn kantoor, onderwijl zijn schoen afvegend. Ook de rest droop af.

Ik stond nu alleen in de hal.