Mooi

Ons huis heeft één kleine spiegel en een weegschaal is er niet.
Als je me vraagt hoe je eruitziet zeg ik: ‘Mooi’.
Je haalt je schouders op, gelooft me en wij leven vredig verder.

‘Staat dit bij dit?’ vraag je, en wijst delen van je lichaam aan.
‘Je neus past goed bij je knieën’, zeg ik, ‘en je haar past bij je handen.’
‘Jouw tanden mogen er anders ook wezen’, zeg je.
‘Ja, maar ze passen nergens echt bij’, zeg ik.
‘Welnee,’ zeg jij, ‘zulke tanden passen overál bij! Meid, ik wou dat ik zulke tanden had.’

‘Mag ik er wezen?’
‘Je mag er wezen.’