De klok

Ik zag haar op de rommelmarkt. Daar stond ze zelfingenomen te glanzen, op het snollige af. Alsof er geen andere klokken bestonden, alsof het zonlicht altíjd vanuit deze hoek en met deze intensiteit haar rondingen accentueerde.
De verkoper speelde het spelletje sluw mee.
‘Zestig seconden tikt ze per minuut gemakkelijk weg’, pochte hij.
Ik had achterdochtig moeten worden toen hij kleine knopen in zijn snor begon te draaien.
‘En zestig minuten per uur, geen probleem voor deze dame.’
Toen streelde hij haar zo lang dat het ongemakkelijk werd.
‘Ik neem haar’, zei ik, en nam haar.

Oh, het eigenzinnig trillen van haar secondewijzer.
Eén seconde verspringt hij, dan weer één seconde terug. Ik heb haar batterijtje verschillende keren vervangen, voorzichtig aan het tandwiel gedraaid en ruw.
‘Dit is geen samenwerking’, heb ik haar gezegd, want ik ben altijd uit op samenwerking.
Ik heb haar verleid met de beste plekken in huis [vensterbank, bureau] en ik heb gedreigd [microvezeldoekje]. Ergens tussendoor ben ik boos geworden. Ik heb toen dingen gezegd die ik had niet had mogen zeggen.
Waar ik aanvankelijk dapper een jaar van haar tijd eiste, bond ik al snel in. ‘Al doe je ’t maar een maand’, hoorde ik mezelf bedelen.
Ten einde raad smeekte ik ten slotte om een uurtje, of een paar minuten.

Maar ze vertikt ‘t.