De koffer

Zij.
Zij vindt het tijd worden dat ze elkaar ontmoeten. Dat heeft ze heel puntig geformuleerd in haar laatste brief. Om voor de dwingende toon te compenseren heeft ze om zijn naam [in het briefhoofd en ergens halverwege] en om haar naam [onderaan de vierde pagina] kussen geplakt. Met haar eigen lippen.
Hij heeft ooit iets soortgelijks gedaan.

Hij.
De brief heeft ongeopend in de vensterbank gelegen, en een poosje op de verwarming. Ten slotte heeft hij hem geopend, met één hand. Met de andere smeerde hij een boterham.
Het leven is een spel dat je moet spelen, vindt hij. Hij heeft dat steeds manhaftig en vol overgave gedaan, daar kan hij – nu al – trots op zijn [hij is nog jong]. Daarom vindt hij het flauw dat zij zijn spelletje bederft met gecompliceerde verzoeken. Het heeft hem zelfs beangstigd, maar op de manier waarop een wesp even beangstigt. Dat wil zeggen: hij zich heeft herpakt.

Zij.
Zij begrijpt niet waarom op een heldere aankondiging zo’n lange stilte moet volgen. Haar koffer staat al ingepakt naast haar smalle bed. Het kost haar moeite om ’s middags in een waardig tempo naar huis te fietsen, waar zij de brievenbus leegt maar wacht met het bekijken van de post tot zij in de keuken is. Ze maakt stapeltjes in steeds wisselende categorieën. Een rekening kan gemakkelijk bij een kerstkaart horen, afhankelijk van de kleur van de envelop en de manier waarop haar achternaam geschreven is.
Het categoriseren doet zij om de tijd tot de laatste brief te rekken. Ze stelt teleurstellingen graag uit. Dat weet ze zelf ook wel.

Hij.
Hij heeft hier altijd grappen over gemaakt met zijn maten. Aan [en soms op] de toog had hij mooie praatjes. Deze jongen heeft veel te bieden en krijgt daar van het leven veel voor terug: een sterk gebit, een huis. Nu brengt het leven hem een vrouw maar daar heeft hij niet om gevraagd. Als een echte man heeft hij daarom gezwegen. Zwijgen is ook een vorm van spreken, vindt hij.

Zij.
In de liefde moet je duidelijk zijn, hebben haar vriendinnen gezegd. Ze zeiden dat tussen de voeding en het slaapje van hun baby’s door. Tijdens het slaapje werd er gefluisterd en zij moest de deur bij vertrek zachtjes achter zich dichttrekken. Nu maakt zij zich op om het laatste poststuk te versturen, namelijk zichzelf. Het dichtlikken van de envelop is het dichtritsen van een jas geworden en daar gaat ze. Een lange rit wordt het, daarom heeft zij een boek meegenomen en de kleine koffer met schoon ondergoed.

Hij.
Hij heeft glazen gekocht. De vorige zijn gesneuveld zoals glazen dat doen in het bijzijn van wilde jonge mannen. Daarna heeft hij in de tuin gewerkt. Daar is hij vies van geworden en juist dan belt ze aan. Het geluid snerpt door de gang. Hij weet niet hoe hij weet dat zij het is, maar weet het. Hij buigt zich voorzichtig om de hoek. Daar ziet hij, door alle ramen van zijn doorzonwoning heen, op de stoep voor zijn huis alleen een koffer staan. Kijkt hij door de gang, dan ziet hij achter de voordeur een schaduw.

Zij.
Zij is uit hardnekkig hout gesneden en belt nog eens aan. En nog eens. Steeds langer drukt zij op het witte knopje bij de voordeur, ook haar vingertop wordt wit. Wie A zegt moet B zeggen, denkt ze, dat zijn de consequenties van deze briefschrijverij: van de zoete woordjes en obscene gedichten. Dit huis heeft een beetje romantiek nodig, en zij komt het brengen.