We waren laat, zodat toen we binnenkwamen alle goede plekken bezet waren.
‘Je kunt op deze harde houten stoel gaan zitten’, zei de gastheer, ‘of tussen deze twee onverschillige jongemannen op de bank.’
Ik koos voor de onverschillige mannen. Toen ik me tussen hen in liet zakken, zag ik vanuit mijn ooghoeken dat ze verder naar de zijkant schoven.
De jongeman aan mijn linkerhand scheen me inderdaad erg onverschillig toe. Verveeld keek hij naar de salontafel waarop bakjes met nootjes en glaasjes met kaasstengels stonden. Hij droeg glanzende schoenen en een gestreept overhemd. Zijn voet had hij op zijn knie gelegd en op zijn knie steunde een bierglas dat al bijna leeg was. De jongeman rechts leek me eerder verlegen. Hoewel hij jong oogde begon hij al voorzichtig te kalen.
Pas toen ik zat stelde ik me aan hen voor. ‘Jan-Geert’, zei die met de glanzende schoenen. ‘Vincent,’ zei de kalende. Ik keek de rest van de kring rond. Daar staken wat mensen beschroomd een hand op, alsof ze me vanaf de overkant van de straat begroetten.
‘Zijn er nog belangrijke dingen besproken?’ vroeg ik.
Jan-Geert haalde zijn schouders op, Vincent leek iets te willen zeggen maar werd ruw onderbroken door Ans, mijn gedrongen overbuurvrouw en het enige bekende gezicht in het gezelschap, op de gastheer na.
‘Er is ingebroken’, zei Ans.
Ik schrok.
‘Wanneer?’ vroeg ik terwijl ik de kring weer rondkeek om mijn schrik met iemand te delen.
‘Tja, wanneer zal het geweest zijn’, zei Ans.
‘Vorig jaar ofzo’, zei Jan-Geert.
‘Nee joh, wel langer,’ zei de gastheer, ‘ik denk twee jaar geleden.’
‘Dat wist je toch wel?’, zei Ans en keek me verbaasd aan.
‘Ja, ik had ervan gehoord’, zei ik.
We zwegen.
‘Moet ik meteen denken aan die autodiefstallen’, zei de gastvrouw terwijl ze haar echtgenoot veelbetekenend aankeek.
‘Ja, dat was klote’, bromde de gastheer.
‘Nou zeg, tjonge’ zei Ans, met moeite de sensatiezucht in haar stem onderdrukkend. ‘Zijn ze eigenlijk ooit nog gepakt?’
‘Niet dat ik weet’, zei de gastvrouw.
Iemand hoestte.
‘Wij zijn hier om de hoek laatst trouwens bijna aangevallen’, zei de gastvrouw.
‘Nou dat valt ook wel mee…’ zei de gastheer.
‘In het park?’ vroeg Ans.
‘Nee, de andere hoek, bij de bushalte’, zei de gastvrouw.
‘Ik ga maar eens’, zei Jan-Geert. ‘Morgen vroeg op enzo.’
‘Ik ook’, sloot Vincent zich haastig aan.
Ze vertrokken.
‘Nog wat drinken?’ vroeg de gastheer.
‘Welja’, zei ik.
‘Welja’, zeiden de anderen.
‘Ik heb nog’, zei Ans.
De huiskat streek langs mijn benen.
‘Het is een lief beest’, zei de gastvrouw en knikte naar de kat die nu bij Ans op schoot probeerde te klimmen.
‘Waarom komt ‘ie bij mij?’ piepte Ans.
‘Dat zul je altijd zien,’ zei de vrouw die naast Ans zat. Ze had blond haar en een heel rechtgeknipte pony. ‘Als je niet van dieren houdt komen ze uitgerekend bij jou.’
‘Ze voelen het aan’, zei de gastheer die blikjes bier voor iedereen neerzette.
‘Ik vind katten wel leuk’, zei ik.
‘Maar bij jou komt ‘ie niet’, zei Ans.
‘Pak ‘m maar gewoon op hoor’, moedigde de gastheer mij aan. En nog eens: ‘Pak ‘m maar gewoon op!’
De kat lag zwaar op mijn schoot.
‘Ik kan ‘m hier horen snorren’, zei de vrouw met de rechte pony.
‘Nou’, zei de gastvrouw.
‘We gaan trouwens foto’s bij de ingang hangen’, zei Ans. ‘Op canvas.’
De vrouw met de rechte pony pakte een map en liet me de foto’s zien. Het waren foto’s van bloemen en foto’s van vlinders.
‘Van mij hoeft het niet zo nodig’, zei de gastheer, ‘maar ja.’
‘Een meter bij een meter zijn ze’, zei Ans.
Ik dronk mijn glas leeg.
‘Ik ga maar eens,’ zei ik.
‘Ik ook’, zei Ans.
‘Ik ook’, zei de vrouw met de rechte pony.
‘Ik ook’, zeiden de anderen.
We gingen.